Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Slagers van Hoorn

Een lange voorgeschiedenis

Barent Fabritius, geslacht varken Het slagersambacht kent een ontwikkeling van vele eeuwen. Van de tijd tussen 800 -1100 AD zijn er gegevens bekend, waaruit we ons enigszins een beeld kunnen vormen van de toenmalige maatschappij.

Rondom versterkte hoeven en kloosters hadden zich woonkernen gevormd, waarin sporen van een eerste arbeidsverdeling gevonden zijn. Deze arbeidsverdeling dankt voor een groot deel haar ontstaan aan de vorming van de woonkernen. Er zijn tekenen die er op wijzen dat er toen al mensen waren, die zich vooral bezig hielden met het slachten van vee voor anderen. Dat deze slachters zich toen ook bezig hielden met de verkoop van vlees is bekend uit de Romeinse tijd. De Romeinen kenden runderslagers, varkensslagers en handelaren in vleeswaren. Het vlees werd verkocht in vleeshallen (macella) op vleesbanken, later uitgegroeid tot vleeshouwerijen. Dat de oudste hier bekende vleeshuizen de benaming 'Macellum' dragen, wijst erop dat er toen al van een slagersstand en van vleesverkoop sprake was.

Tegel Hamroker Parijse slagers beriepen zich in 1162 reeds op 'aloude gebruiken'. Daaruit blijkt dat er een zekere traditie en een beroepsorganisatie bestond. 

Het bestaan van een aantal stedelijke vleeshallen tegen het einde van de 13e eeuw is een aanwijzing, dat de ontwikkeling van het ambacht al vrij ver gevorderd was. Dergelijke vleeshallen bestonden in Geertruidenberg (1275), Dordrecht (1284), en Delft (1295). In Middelburg wordt het vleeshuis genoemd in 1325, in Den Bosch in 1327. Dit laatste gebouw dateerde waarschijnlijk van vóór 1320. Het was tot 1810 eigendom van het Vleeshouwergilde, werd toen verkocht aan de stad en in 1850 afgebroken. De Maastrichtse vleeshouwers betrokken een nieuwe hal in 1333 en in Haarlem kunnen we teruggaan tot 1386.

In 1400 kwam het grafelijk vleeshuis en de aangrenzende vleeshal onder het bestuur van het dorp 'die Haghe'. Als deze regeling niet beviel, zouden de Haagse vleeshouwers weer vrij zijn het vlees te verkopen buiten de vleeshal. In Leiden werd een nieuwe hal in 1415 in gebruik genomen. Uit welk jaar de voorganger dateerde is niet bekend.

De opkomst van de steden hield voor de slagers in dat er enerzijds meer vraag was naar mensen die zich specialiseerden en anderzijds dat er meer vlees werd gegeten. Zo sneed het mes voor de slager aan twee kanten. 

Omstreeks 1250 komt de slagersstand tot enig maatschappelijk aanzien. Verenigd in broederschappen en als mensen met enige welstand, zijn zij zich bewust van hun waarde en proberen rechten te krijgen voor hun gilde.