Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed
Hoorns Biografisch Woordenboek (HBW)

Pieter Jansz. Liorne (1561-1620)

Personalia

Geboren: 1561 te Hoorn.
Overleden: 1620 te Hoorn.
Zoon van: Jan Willems, moeder niet bekend.
Getrouwd met: Meinoutje Groot of Meynouw Jans (volgens Kooijmans resp. Kuiper).
Kinderen: Aagje.
Studie, opleiding: niet bekend.
Beroep: reder-koopman.
Adres: Venidse, Hoorn.
Functies:
- schepen van Hoorn, zesmaal in de periode 1597-1611.
- vroedschap van Hoorn, 1599-1618.
- raad van de Admiraliteit in het Noorderkwartier te Hoorn, 1612-1614.
- burgemeester van Hoorn, 1614, 1615, 1618.
- bewindhebber van de Hoornse kamer van de VOC, 1602-?
Bijzonderheden: ontwikkelaar van het fluitschip.

Levensloop

Liorne werd in 1561 of 1562 geboren in Hoorn als zoon van de doopsgezinde ‘oudste’ (voorganger) Jan Willems. Over zijn jeugd en eventuele studie of scholing is niets bekend. Liorne was koopman van beroep en voerde handel op Italië. Daaraan ontleende hij ook zijn naam, want hij woonde in een huis met een uithangbord waarop de Italiaanse havenstad Livorno was afgebeeld. Dat was aan het deel van het Venidse dat later Bierkade is genoemd. Ter herinnering daaraan is enkele jaren geleden een gevelsteen geplaatst in het pand Bierkade 8. Op de steen staat de naam van de Poolse stad Dantzig, geflankeerd door gestileerde afbeeldingen van de grote havenkraan (Zuraw) uit 1444 in Dantzig en een fluitschip. Dit symboliseert de belangrijke handelsvaart door de Sont naar de Oostzeelanden in de 17e eeuw. De naam van Liorne komt ook in de archieven voor als Pieter Jansz. Vael in Lioren. ‘Vael’ zou slaan op de stemmige kleur van zijn kleding die hij als doopsgezinde droeg. Hij werd ook wel Pieter Jansz. de Mennonist genoemd.

In Hoorn bekleedde Liorne tal van publieke functies. Tussen 1597 en 1611 was hij zesmaal schepen, in 1599 kreeg hij zitting in de vroedschap en in 1612 en 1613 werd hij Raad ter Admiraliteit te Hoom. Ook was hij bewindhebber van de Hoornse Kamer van de V.O.C.

Gevelsteen met fluitschip, 1616, Oude Doelenkade 17a, Hoorn.
Gevelsteen met fluitschip, 1616, Oude Doelenkade 17a, Hoorn.

Liorne heeft veel activiteiten ontplooid op scheepvaartkundig gebied. Zo trad hij op als scheepvaartdeskundige van de Staten van Holland en West-Friesland en de Admiraliteitscolleges. Deze waren rond 1600 bezig met de vervanging en de modernisering van de oorlogsvloot en wonnen daarbij herhaaldelijk advies in van Liorne. In 1600 kwamen op last van de Staten-Generaal toonaangevende scheepstimmerlieden uit Dordrecht, Rotterdam, Amsterdam en Zeeland naar Hoorn om met Liorne te overleggen over de definitieve versie van het concept der ‘galeyen’, snelle schepen ten behoeve van de oorlogsvloot. De bouw van de nieuwe oorlogsschepen geschiedde mede onder zijn rechtstreekse controle.

Het lijkt waarschijnlijk dat hij vanwege deze militaire activiteiten moeilijkheden kreeg met zijn doopsgezinde geloofsgenoten die een pacifisme voorstonden. Dit zou een verklaring zijn voor zijn overgang in 1612 naar de Gereformeerde Kerk. Deze overgang zal ook verband hebben gehouden met de eis dat openbare ambten alleen door lidmaten van de Gereformeerde Kerk mochten worden bekleed. In ieder geval vervulde hij na 1612 meer belangrijke bestuursfuncties in Hoorn. In 1614, 1615 en 1618 was hij burgemeester, maar in het laatste jaar werd hij na de staatsgreep van Maurits uit dat ambt ontheven. Hij had in de voorafgaande jaren de remonstrantse partij begunstigd en bleef dat ook na zijn ontslag doen.

Dat Liorne niet alleen de bevordering van onze scheepsbouw, maar ook die van de stuurmanskunst voorstond, toonde hij, door voor de Amsterdamse “schoolmeester der groote zeevaert” Robbert Robbertsz. Le Canu, nadat deze in 1610 met zijn gezin uit Amsterdam had moeten uitwijken, in Hoorn een huis te laten bouwen. Zijn blijvende bekendheid heeft hij te danken aan zijn bemoeienis met het fluitschip. Liorne wordt wel beschouwd als de uitvinder van dat scheepstype waarvan er tussen 1600 en 1800 duizenden zijn gebouwd. Maar was hij dat ook?

Fluitschepen in de haven van Hoorn, Reinier Nooms, ca. 1650.
Fluitschepen in de haven van Hoorn, Reinier Nooms, ca. 1650.

Het fluitschip en de rol van Liorne

Fluitschepen waren lange, smalle driemasters met ingehaalde boorden, een enigszins bolle romp en een smal dek. De gebruikelijke lengte van de ‘gewone fluit’ was 37 m. Fluitschepen hadden een lengte/breedteverhouding van 4:1, 5:1 of zelfs 6:1. Gangbaar tot die tijd was een verhouding van 3:1 of 3,5:1. De tot nu toe enige bekende historische bron betreffende de opkomst van het fluitschip en de rol van Liorne is een korte passage in de ‘Kroniek van Hoorn’ van Velius. Velius (1572-1630) kende, als tijd-, plaats- en geloofsgenoot, Liorne goed. Hij noemt hem de ‘principaelste handhaver en aenbinder van dese vernieuwinge’. De volledige passage in de derde editie uit 1648 van de Kroniek luidt als volgt:

“'t Is ook aenmerkenswaerd dat dit Jaer (1595) de Schepen die men Hoorensche Gaings oft fluyten noemt, voor d'eerste mael hier in onse stadt gebouwd werden, zijnde de selve viermaal soo lang als wijd en seer bequaem tot de Zeevaert, soo om de zeylagie aenden Wind, als om ’t ondiep gaen en ook omdat sy veel mogen voeren; dies sy soo gesocht werden dat in acht jaren tijds meer als tachtig sulcke schepen hier tot Hoorn uytgereed werden, tot groot profijt van de Burgers.

Maeckte die achtema noch veel langer, als tot vijf en sesmael soo langh als sy wyd waren: Zijnde Pieter Jansz. Lioorne de principaelste Handhaver en aenbinder van dese vemieuwinge; daer seer in 't eerste van de nabuyren op gesproken werd, als zijnde een sot en ongefondeert gebou, ja was hen soo vreemd dat ook verscheyden soo Meesters Timmerlieden als Schippers uyt te nabuyrsteden hier quamen expres om de selve schepen eens te sien, maer zijn achterna noch selfs gedwongen geweest dese propositie te volgen, of was gesien dat sy te met uyt het vaerwater geraeckt souden hebben".


(De tweede alinea ontbreekt in de eerste druk uit 1604 van de ‘Kroniek van Hoorn’. Hij is toegevoegd aan de tweede druk uit 1617 en gehandhaafd in de derde druk.)

Bedoelt Velius dat er in 1595 voor het eerst fluitschepen zijn gebouwd in Hoorn of dat toen in Hoorn de eerste fluitschepen óóit zijn gebouwd? Dat is niet helemaal duidelijk, maar er zijn geen berichten bekend dat er elders eerder dan in Hoorn schepen zijn gebouwd onder die naam. De meeste auteurs nemen dan ook aan dat het fluitschip een Hoornse vinding is. Opgemerkt moet worden dat de typebenaming van schepen in die tijd niet altijd eenduidig was en dat ook het fluitschip zelf geen eenvormig type was.

Gevelsteen met fluitschip, 1616, Oude Doelenkade 17a, Hoorn.
Gevelsteen ter herinnering aan de Oostzeevaart, Bierkade 8, Hoorn.

Wat bedoelt Velius precies met zijn uitlating over Liorne? Hij begint met te zeggen dat in acht jaar tijd meer dan tachtig fluiten van het type 4:1 zijn uitgereed. Later (‘achterna’) zijn de langere typen 5:1 en 6:1 gebouwd, van welke ‘vernieuwinge’ Liorne de ‘principaelste Handhaver en aenbinder’ was. Liorne was dus ‘aenbinder’ van de typen 5:1 en 6:1 maar hij (de ‘principaelste’) was niet de énige die zich daarmee bezighield. De betekenis van het woord ‘aenbinder’ is waarschijnlijk ‘aanstichter’, ‘initiatiefnemer’ (vgl. ‘De strijd aanbinden’ en de oude uitdrukking ‘De kat de bel aanbinden.) Liorne is dus niet de initiatiefnemer geweest van het type 4:1 maar wel de voornaamste opdrachtgever van de typen 5:1 en 6:1. Volgens een brief van Pieter Reyniersz. uit 1647 zou Liorne zich daarbij hebben laten inspireren door de afmetingen van de Ark van Noach die volgens het Bijbelboek Genesis (6:15) ook een lengte/breedteverhouding van 6:1 had (driehonderd el lang en vijftig el breed).

Als het eerste idee voor het fluitschip niet afkomstig was van Liorne, van wie dan wel? Zeer waarschijnlijk is er niet één ‘uitvinder’ aan te wijzen, maar was de fluit het resultaat van stapsgewijze verbeteringen in de scheepsbouw. Die werden ingevoerd naar aanleiding van de vraag naar meer laadruimte, veranderingen in de soort lading en de omstandigheden op nieuw te bevaren wateren. Door de eigenschappen van het ene scheepstype met het andere te combineren ontstonden nieuwe typen die op hun beurt weer evolueerden. Dit leidde door de jaren heen tot een grote verscheidenheid aan scheepstypen waaronder de fluit.

Een belangrijke aanzet is waarschijnlijk geweest dat men in 1588, bij de opkomst van de vaart door de Straat van Gibraltar (kortweg de Straatvaart), ertoe overging om schepen te verlengen. Velius meldt dat dit al in 1588-1589 in Hoorn gebeurde:

“Dit selve jaer en ’t volgende jaer van 1589 begon hier de timmeragie van de schepen vry wat aen te wakkeren. Ook was hier tot Hoorn gevonden seeker maniere van de schepen tot verlangen en werd nu met velen in ‘t werk gestelt en eenige daer van ook seer groot gemaekt dies ’t getal van de groote schepen in desen tyd seer vermeerderde dat wel te pas quam als de Straetsche vaert weynig tyds daerna by der hand genomen werd.”

Scheepshelling met een schip dat in twee stukken is verdeeld om te verlengen, Claes Jansz. Visscher, 1608.
Scheepshelling met een schip dat in twee stukken is verdeeld om te verlengen, Claes Jansz. Visscher, 1608.

De ‘verlengers’ boden meer vrachtruimte en werden vermoedelijk ingezet voor het vervoer van goederen van grote afmetingen zoals scheepsmasten naar Zuid-Europa. Dergelijke masten waren circa 30 m lang en bijna een meter dik. Voorts bleek dat na verlenging de vaareigenschappen van de schepen sterk verbeterd waren en dat de bemanning kleiner kon worden gehouden. De eerste ‘verlengers’ ontstonden door een bestaand schip dwars doormidden te zagen, de twee delen uit elkaar te trekken en er een flink stuk tussen te zetten. Vervolgens is men volledig nieuwe schepen gaan bouwen die waren gebaseerd op de lengte/breedteverhouding van de ‘verlengers’. De eerste vermelding van zo’n ‘gaing’ of fluitschip is de boven aangehaalde passage uit de Kroniek van Hoorn betreffende het jaar 1595. Een belangrijk kenmerk van het fluitschip waren voorts de sterk ingehaalde boorden. Het smalle dek dat daardoor ontstond, leverde een bijkomend economisch voordeel van het fluitschip op bij de belangrijke handelsvaart door de Sont naar het Oostzeegebied, waarvoor tol moest worden betaald. Voor de bepaling van de hoogte van de tol werden namelijk de afmetingen van het dek als een basis van de berekening genomen. Deze manier om tol te berekenen bleef tot 1669 in gebruik. Schepen die daarna werden gebouwd, kregen een breder dek, wat ook gold voor de fluiten die niet op de Sont voeren.

Zeilend fluitschip, Claes Jansz. Rietschoof, ca. 1680.
Zeilend fluitschip, Claes Jansz. Rietschoof,
ca. 1680.

Aanvankelijk werd er sceptisch aangekeken tegen de ongebruikelijke vorm van het fluitschip zoals Velius opmerkt. Scheepsbouwers aarzelden om ze op stapel te zetten uit angst voor het financiële risico vanwege onvoldoende praktijkervaring ermee in uiteenlopende omstandigheden. Er was een kapitaalkrachtige opdrachtgever nodig die het aandurfde om er enkele te laten bouwen. Toen dit eenmaal gebeurde, vielen de ervaringen zo gunstig uit, dat het fluitschip aan een stormachtige ontwikkeling begon. Het is de betekenis van Liorne geweest dat hij dit risico heeft durven nemen, omdat hij geloofde in het concept van het fluitschip, en het principe van de slanke bouw tot in zijn uiterste consequentie doorvoerde, en zo een aanzet heeft gegeven tot een ware omwenteling in de scheepsbouw binnen en buiten de Nederlanden die twee eeuwen zou doorwerken.

Bronnen
- Berkel, K. van, 1980. Enige opmerkingen over de aard van de technische innovatie in de Republiek rond 1600. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek, 3, pp. 123-144.
- Fokkemaat, 2010. Het succes van het Hoornse fluitschip. Website-InfoNu.
- Janssen, M., 2014. Handel op het Oostzee-gebied in de Gouden Eeuw. Historisch Nieuwsblad.
- Kernkamp, J.H., 1935. Uit de dagen van fluitschepen en straatvaarders. Elsevier's Geillustreerd Maandschrift, jaargang 45, deel 90, pp. 158-165.
- Kuiper, I., 1957. Pieter Jansz. Liorne en de Nederlandse scheepsbouw. West-Frieslands Oud en Nieuw, 24, pp. 60-75.
- Raat, J., 2009. Liorne, Pieter Jansz. (1561-1620). Zakenman, scheepsbouwer en bestuurder. Westfries Biografisch Woordenboek.
- Velde, A.M. van der, 2012. Scheepsjournaal. Een studie naar een VOC-scheepswrak in de bodem van de gemeente Lelystad. Thesis, Leiden.
- Velius, Th., 1648 (2007). Kroniek van Hoorn. Hertaling van de derde druk door Jan Plekker en Bob Resoort. Publicatiestichting Bas Baltus, Bronnenreeks Hoorn, Deel 1, Twee Banden.
- Wegener Sleeswijk, A., 1998. Het fluitschip, een revolutie ter zee. NRC, 11 juli 1998.
- Wegener Sleeswijk, A., 1998. De ark van Noach en Pieter Jansz. Lioorne. NRC, 18 juli 1998.
- Wegener Sleeswijk, A., 1998. De fluit misvormd. NRC, 1 augustus 1998.
- Wegener Sleeswijk, A., 1998. Boot, fluit, galjoot. NRC, 15 augustus 1998.
- Wegener Sleeswijk, A., 2003. De gouden eeuw van het fluitschip. Van Wijnen, Franeker.
- Woesik, H. van, 2002. Ontwikkeling, bloei en ondergang van de scheepsbouw in Hoorn. In: Muller, A. (redactie), Hoorn en de Zee. Hoornse Historische Reeks, deel 4, Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, pp. 199-251.

Illustraties
- Scheepswerf - randafbeelding op kaart Noord-Holland en West-Vriesland, Claes Jansz. Visscher, 1608.
- Gevelsteen ‘In den Ostervarer’, 1616, Oude Doelenkade 17-19, Hoorn - gevelstenen.net.
- Gevelsteen Bierkade 8, Hoorn - gevelstenen.net.
- Fuitschepen voor anker in Hoorn - Reinier Nooms, genaamd Zeeman, ca. 1650.
- Zeilend fluitschip - Claes Jansz. Rietschoof, ca. 1680.

Tekst samengesteld door Frans Kwaad, afgesloten op 22 juni 2016.