AMBTENARENCORPS
Wenden we nu onze blik naar de dienaren van de stad. Vooreerst
natuurlijk 'die clerck van der stede', de gezworen klerk of
secretaris van de stad. Hij was ook degene, die aantekende wat de
schepenen besloten; hij voerde de correspondentie, maar hij notuleerde
ook wanneer er boelhuis werd gehouden, waarvan hij een deel der
opbrengsten mocht behouden. Aanvankelijk werd hij door de graaf benoemd;
later verkreeg de stad het benoemingsrecht.
Ieder jaar, op donderdag na Pasen - ter gelegenheid van de installatie
van de nieuwe magistraat - moest de secretaris zijn sleutel op het
stadhuis komen brengen om eraan te worden herinnerd dat hij dienaar van
de stad was. Een gewichtig man was de pensionaris; ook wel
raadspensionaris, een door de stad benoemd en bezoldigd rechtskundig
raadsman of advocaat van de stedelijke overheid. Hij vertegenwoordigde
met de afgevaardigden de stad in de Statenvergadering. Hij was degene,
die in alle bestuurszaken van raad diende uit hoofde van zijn ervaring
en kennis van wetten en reglementen. In processen namens of tegen de
stad was hij haar woordvoerder. De pensionaris is niet teruggekeerd na
de Napoleontische tijd, toen de steden niet meer als zodanig in 's lands
vergaderzalen de zaken van het Gemenebest behartigden.
Een gemeenteontvanger had men in de eerste tijd niet. We hebben gezien
dat het beheer van de financiën berustte bij de poortmeesters, de
latere burgemeesters. Eerst in de 16e eeuw verschijnt de thesaurier ten
tonele, die met het beheer van de gelden was belast onder toezicht van
de burgemeesters.
De stadsboden dateren van de eerste tijden, maar het waren gewaarde of
gezworen boden, die tevens deurwaarder en cipier waren. Zij hadden het
recht om bekeuringen te maken en wel tegen wagenvoerders en eigenaars
van honden.
Er waren voorts de rakkers, dienaren van de schout; de gemeente-politie
in onze dagen. We vinden van hen vermeld, dat het hun was verboden om
nieuwjaarsgratificaties bij de burgerij te verzoeken; dat mocht slechts
bij de schepenen, de burgemeesters en de leden van de vroedschap uit
hoofde van persoonlijke diensten jegens deze magistraten verricht.
Er waren kerkvoogden en kerkmeesters, belast met het beheer van de
kerkelijke goederen en inkomsten en aanvankelijk ook met de armenzorg.
Deze laatste werd gelegd in handen van 'kerck- en armenmeesters',
zij werden ook wel betiteld als 'Kerckefabryckmeesters'.
Voorts vinden we 'armehuyssittenmeesters, gasthuisvoechden en
sieckevoechden'.
Voor de inning der indirecte belastingen waren de 'exeysmeesters';
de 'paelmeesters' inden het havengeld (paalgeld).
De 'ghetijdmeesters' hadden het beheer over de goederen, waaruit
de kerkdiensten ter herdenking van een overledene werden betaald.
In de tijd van de lakennijverheid had de stad de beschikking over 'wardeijns';
waardijnen: dit zijn keur- of staalmeesters die de kwaliteit van de
produkten moesten controleren of keuren.
De stad was verdeeld in wijken of 'hoofmanscippen' met aan het
hoofd een 'hooman' of 'hoofman'. Zij hadden het toezicht
op de brandveiligheid, op het materieel en dienden te zorgen dat de
straten en grachten in orde werden gehouden. Zij werden bijgestaan door
emmermeesters.
De stedelijke regering benoemde ook de schoolmeesters, kosters en
orgelspelers. Er was ook een 'grote school' met aan het hoofd een
rector.
Er was een 'wijnpeilder', die te waken had voor het betalen van
de verschuldigde accijns; er was een stadsmeester of chirurgijn, de 'taellieden',
de advocaten bij de vierschaar en voorts nog een stoet lagere beambten.
Men mist terstond wat men nu zou noemen een dienst van publieke werken
en van gemeentereiniging.