Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Uit het leven van een zestigjarige (7/9)

Een nieuw tijdperk
Het was n.l. niet alleen in Hoorn dat de belangstelling voor de avondconcerten sterk achteruitliep. Landelijk gezien werd dit verschijnsel bijna overal merkbaar.
Door een gelukkige gedachte, die als ik goed ben ingelicht, afkomstig was van dhr. Van Waveren van het Nederlands Impresariaat kwam men er toe om op Zondagochtend na kerktijd concerten te organiseren tegen een zeer lage entreeprijs (ƒ 2,50) waarbij de koffie dan nog inbegrepen was. Dit idee sloeg bijzonder aan in het gehele land en het werd (mede) mogelijk gemaakt door een semie-overheids-instelling als het Nederlands Impresariaat dat met subsidies van C.R.M. in staat was om muzikanten tegen betaalbare honoraria aan te bieden aan de concertvereniging.
Ook de gemeente bleef niet achter met aanpassing van de subsidiebedragen, zodat een en ander, gevoegd bij de verheugende publieke belangstelling (gemiddeld 2 à 300 personen per concert) er toe geleid heeft dat 'J. M.' tot nog toe de financiële kant van de concerten zelf in handen heeft kunnen houden. Een grote winst is bovendien dat deze concerten nu in de hal van de schouwburg worden gehouden. Het is n.l. altijd wat moeilijk om overdag een uitvoering te geven in een ruimte die geheel van daglicht is verstoken, zoals met de grote schouwburg zaal het geval is.
Bovendien is de akoestiek van deze grote zaal, zoals al eerder gemeld, niet optimaal voor een muziekuitvoering, zodat het mes aan twee kanten snijdt.
Voeg daar nog bij dat ook veel jeugdigen de concerten bezoeken, dan lijkt het er op dat voorlopig een koers wordt gevolgd die het muziekleven in Hoorn zeer ten goede komt. Nu nog even terug in de geschiedenis en wel naar:

Naber en 'J. M.'
Dr. H. A. Naber, leraar in de Natuurkunde aan de H.B.S., geleerde en uitvinder van o.a. 'de toverfluit'. En over die toverfluit gaat dit stukje. Dr. Naber was bij zijn onderzoekingen tot de gedachte gekomen dat de sirene van Cagniard-Latour en Helmholtz, die in de natuurkunde werd gebruikt om het aantal trillingen van een noot te meten, bruikbaar gemaakt moest kunnen worden als muziekinstrument.
In principe berustte zijn uitvinding op het toepassen van een z.g. logarithmische as bij het regelen van het toerental van de sirene. Middels verfijningen van dit principe was het mogelijk de sirene zwakker of luider te laten 'loeien' dan wel staccato of legato te laten spelen. Er is over die toverfluit geweldig veel te doen geweest, niet in het minst door de rol die Naber zelf vervulde bij het pousseren van zijn uitvinding. De geleerde Naber komt uit alle geschriften die ik over bovengenoemd onderwerp gelezen heb nou niet bepaald als moeder's makkelijkste naar voren. Strijdlustig wijdt hij zich aan de uitgave van brochures waarin hij een van zijn medeleden van het sirene-comité, de architect Jan de Meyer, de mantel uitveegt en hem zijn onbetrouwbaar handelen bitter verwijt. Actief is Naber op de Jaarbeurs in Utrecht in 1918 en op een tentoonstelling van muziekinstrumenten in het Kurhaus te Scheveningen in 1928.
Naast het aldaar tonen van zijn toverfluit verspreidt hij drukwerken die opvallen door de series namen van beroemde natuurkundigen die er op afgedrukt staan.
Eigentijdse musici die Naber's sirene hebben beproefd worden, voor zover hun uitlatingen vleiend zijn, breedvoerig aangehaald. De gehele verdediging van de kwaliteit van de toverfluit wordt zo heftig gevoerd, dat je al gauw de indruk krijgt: hé, zou er soms iets mee aan de hand zijn?
Nou dat was 't! Tegenstanders verweten Naber dat hij een jankorgel had geconstrueerd, d.w.z. dat de fluit geen staccato-tonen kon afgeven en daardoor een soort zingende zaag-effect vertoonde.
Dat lijkt wel aannemelijk omdat het vermeerderen of verminderen van het toerental nooit sprongsgewijs kon plaatsvinden, getuige de normale alarm-sirene.
Naber was het hier echter niet mee eens en om zijn gelijk te staven probeerde hij bij zo veel mogelijk muzikanten of instellingen medestanders te vinden.
Om die redenen wendde hij zich ook tot het bestuur van 'J. M.' met de vraag of dit bij uitstek kundige college zijn oordeel over de kwaliteit van het geluid van de toverfluit zou willen geven.
Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de collega's Kerkmeyer en Naber op school over dit onderwerp hadden gesproken, zodat 't Kerkmeyer was die hier in 't bestuur over begon daarbij zeggende: "dat Naber zich aan het oordeel van het bestuur zou onderwerpen of het instrument al dan niet geschikt is om in de praktijk als muziekinstrument te dienen." (26 febr. 1920)
Het bestuurslid Brouwer kan 't zich niet voorstellen en gelooft ook niet dat de heer Naber zich bij een uitspraak van het bestuur zal neerleggen en nog veel minder bij die van de leden in 't algemeen.
Pos ruikt lont en zegt dat 't bestuur het oordeel over moet laten aan hoogstaande musici met klinkende naam die goed thuis zijn op 't gebied van de praktijk, zowel als van de theorie, de harmonie etc.
Besloten wordt een demonstratie, door Naber, bij te wonen en dan verder te adviseren.
Op 30 maart wordt een ingekomen stuk van Naber behandeld waarin hij schrijft dat hij, ondanks de goede leiding van de voorzitter, toch niet tevreden is over de demonstratie.
Hij stelt daarom een tweede sessie voor.
Mevr. Schottee de Vries ziet daar niet veel in en stelt voor, om de heer Naber tevreden te stellen, middels een rapport waarin de goede eigenschappen van de sirene vermeld zijn (zo die te vinden zijn). Brouwer heeft de indruk dat er met Naber niets te beginnen is als men het niet met hem eens is.
Kerkmeyer en Pos vinden echter dat men een eerlijk oordeel moet geven, juist omdat Naber daarom gevraagd heeft en omdat hij zich daarbij zal neerleggen, getuige het gezegde van genoemde heer "dat hij is als was in de handen van de heren der concert-vereniging." Al bleek die was nogal hard en moeilijk kneedbaar, merkt Pos droogjes op in de notulen van 30 maart 1920.
Uiteindelijk wordt besloten een door Pos opgestelde eerlijke beoordeling aan Naber toe te zenden en voorts in te stemmen met een tweede demonstratie mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
De notulen vermelden verder niets meer over deze kwestie, zodat wel mag worden aangenomen dat Brouwer gelijk had met zijn gezegde dat met Naber niets te beginnen viel als men het niet met hem eens was. Overigens doen de bovengeschetste menselijke trekjes niets af aan de grote gaven en verdiensten die dr. H. A. Naber voor de wetenschap heeft gehad.
Het zou in dit verband misschien interessant zijn om te weten of er nog een exemplaar van zijn toverfluit bestaat en of die niet een plaats zou kunnen vinden naast het door Naber gereconstrueerde model van Drebbel's duikboot in het Westfries Museum.
Weet iemand nog van het bestaan van een Naberse sirene af?

Zaal en zaalhuur
Bijna zonder uitzondering zijn de concerten van 'J. M.' in het Park gegeven of dat nu in de oude zaal, het paviljoen (de v.m. kistenfabriek aan het Kleine Oost die tijdelijk als schouwburg in gebruik was) dan wel de nieuwe zaal of de hal was.
Dat neemt niet weg dat er wel eens pogingen zijn gedaan om elders onderdak te vinden, b.v. in de grote Kerk waar dan het Apollo-koor zou optreden.
Dit concert werd, zoals Pos schreef, afgevlagd omdat er nogal wat geharrewar over de entreeprijzen ontstond. Het Kerkbestuur eiste een percentage van de entreegelden als zaalhuur maar wenste bovendien zeggenschap in de hoogte van de entreeprijzen.
Later blijkt uit de notulen dat men dit deed omdat men wenste dat ook de leden van 'J. M.' het volle pond zouden betalen, i.p.v. de gebruikelijke gereduceerde prijs.
Dit was zo duidelijk tegen het principe van de vereniging dat de secretaris eigenhandig het gehele concert afgelaste. Reden om over een andere accomodatie na te denken was wel dat de accoestiek in geen van de beschikbare Park-ruimten optimaal geschikt was voor een muziekuitvoering, althans naar de mening van de fijnproevers en van hen die daarvoor wensten door te gaan. Ook de beperkte financiële middelen maakten dat het bestuur steeds moest nadenken over een lagere zaalhuur dan die met de gebroeders Veer, exploitanten van het Park, was overeengekomen. Van nauwte komt grauwte, zegt men in West-Friesland.
Dat blijkt ook wel uit de notulen, want het gebeurt nog al eens dat de gebroeders Veer de stukken naar hun kop krijgen.
Nu eens "bedélen zij de concertvereniging stiefmoederlijk", dan weer leveren zij tekort stoelen of een slechte verwarming. (februari 1921) hetgeen in het bestuur "tot een debat van meer of minder opgewonden aard" leidt. Alles komt daarna weer goed als twee bestuursleden met de exploitanten hebben gepraat en partijen elkaar wenend in de armen zijn gevallen. Niet lang heerst er vrede want in October 1921 verhoogt Veer de zaalhuur tot ƒ 50,-. Zulks tot verontwaardiging van het bestuur, dat tenslotte zwicht "in het bewustzijn, dat gezien ons grote ledental, wij aan de goden overgeleverd zijn."
In 1927, als het ledental sterk is gedaald, en er drastisch moet worden bezuinigd, "wordt de heer Veer ontboden, om met hem van gedachten te wisselen over de vermindering van de zaalhuur met dit gevolg dat de prijs hiervoor teruggebracht wordt op ƒ 30,-."
In 1949 lezen we dat Veer de toen geldende zaalhuur weer verlaagde en wel tot ƒ 350,- vier concerten.
Later levert de zaalhuur kennelijk geen bijzondere problemen meer op, mede dank zij het feit dat de stichting die het Park exploiteert vaste tarieven heeft gesteld voor de huur en waarschijnlijk ook omdat het bestuur van de concertvereniging wat meer oog kreeg voor de redelijkheid van de eisen van de exploitant.