‘De Handen zijn zeer talrijk onder de uithangtekenen’ schreven J. van Lennep en J. ter Gouw
in 1868 in De Uithangtekens in verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd en zij somden
vervolgens een hele reeks voorbeelden op van handen met allerlei vormen, kleuren, betekenissen,
verwijzingen naar beroepen et cetera. Daarbij was ook de hand op de hier besproken gevelsteen uit 1630.
Misschien is deze steen afkomstig van het huis “De roô hand”, dat vroeger aan de Ramen
stond. Opmerkelijk is dat er in die tijd op het Baatland een brouwerij was die in feite dezelfde naam
droeg, namelijk “De Roode Hant”. Het is mogelijk dat de eigenaar van deze brouwerij aan de
Ramen zijn huis had. Een bewijs hiervoor is echter niet gevonden.
Zie voor dit alles ook Bijlage 3.
Op de steen ziet men een hand, die wijst in de richting van een zware wolk met daarachter duidelijk een
schijnende zon. Sommigen menen hier een uitbeelding van “het alziend oog” in te zien. Dat
is niet aannemelijk, want er is geen oog te bekennen. De betekenis van de hand als een zogenaamde
“ververshand” is wegens de houding van de hand evenmin waarschijnlijk. Een ververshand
wordt namelijk meestal in vlakke houding met de palm naar voren weergegeven. Ook de huidige kleur
suggereert geen ververshand, daar de hand op grond van de naam dan veel eerder een rode kleur zou
moeten hebben. Het ligt veel meer voor de hand dat de steen verwijst naar serieuzere zaken: naar de
schuilkerken die zich vooral in de zeventiende eeuw in deze buurt bevonden. Op de plaats van het pand
Ramen 35, waarmee de Gedempte Turfhaven 34 in verbinding staat, stond in de zeventiende en achttiende
eeuw een pand genaamd “De Plemp”. In het boekje van dominee Uiterdijk over de doopsgezinde
gemeenten staat dat op deze plaats de doopsgezinde kerk genaamd “De Plemp” heeft gestaan.
Zie verder Bijlage 5.
In het blok tussen de Ramen en de Gouw waren ooit drie steegjes. Eén ervan, het Arminiaanse
Glop, liep met een aantal zijstegen naar de Ramen door tot aan de huidige Tempelsteeg naast de Lutherse
kerk. De naam van het glop zegt al genoeg als wij bedenken dat de remonstranten aanvankelijk Arminianen
werden genoemd. Zij waren de volgelingen van de Leidse hoogleraar Jacobus Arminius, die in de zeventiende
eeuw een “rekkelijkere” stroming in het protestantisme voorstond. Een andere stroming stond
onder aanvoering van Franciscus Gomarus en propageerde een orthodoxere calvinistische leer. Op de Dordtse
Synode van 1618-1619 werd de meer vrijzinnige richting van Arminius afgezworen, mede dankzij de (politieke)
keuze van prins Maurits. De godsdienstige richting van Gomarus werd zo de enige die door de staat werd
erkend; alle andere godsdienstige richtingen werden verboden. Na enige tijd werd het andersdenkenden
toch oogluikend toegestaan godsdienstige samenkomsten te houden, maar dan wel in achteraf gelegen
gebouwtjes als schuren en dergelijke, die schuilkerken werden genoemd. In Hoorn hadden de remonstranten
in 1626 een schuilkerk achter de mouterij, die op haar beurt achter het huis “De roô
hand” aan de oostelijke zijde van de Ramen stond (dus in het gebied achter de gevel waar de steen
zich in bevindt). In 1627 werd het pand ingericht als predikhuis. Op de kaart van Tirion uit 1743 staat
voor het eerst op ongeveer deze plaats inderdaad een remonstrantse kerk aangegeven. De inrichting tot
predikhuis was voor de stadsbestuurders blijkbaar te veel van het goede, want de schout maakte er spoedig
korte metten mee door het meubilair te laten afbreken en de kerk te sluiten. Daar prins Frederik Hendrik
zich ten aanzien van afwijkende geloofsrichtingen minder star opstelde dan zijn halfbroer en voorganger
prins Maurits konden de remonstranten hun kerk na enige tijd weer in gebruik nemen. Hun in 1619 verbannen
eerste predikant dominee Dominicus Sapma kon in 1631 het predikhuis weer inwijden, maar nog steeds als
schuilkerk.
Waarschijnlijk is deze remonstrantse schuilkerk in 1815 geveild, nadat de remonstranten in dat jaar een
nieuwe gebedsruimte hadden ingericht in het Foreestenhuis aan het Grote Oost. Het bovenstaande doet
vermoeden dat de steen een godsdienstige betekenis heeft. De zon staat voor het troostende en bemoedigende
goddelijke Licht of Licht van Christus, dat door de afschermende wolk niet altijd zichtbaar of te ervaren
is, maar toch aanwezig. De gelovige wordt door de hand op dat licht gewezen om hem zo te steunen bij
het volharden in zijn geloof in tijden van tegenspoed. Het was een tijd waarin de overheid het vrijelijk
beleven van geloof en godsdienst nog niet als een recht beschouwde.