In het midden van het eerste fries met leeuwenmaskers op de uiteinden heeft zich tot de restauratie
van 1923 een gevelsteen bevonden. Deze steen heeft men verwijderd en niet herplaatst, aangezien men
hem destijds in deze renaissancegevel niet als passend element beschouwde wegens zijn kenmerken van
een andere bouwstijl. Tegenwoordig zou men zeggen dat de steen hoort bij de (bouw)geschiedenis van
het pand en dat er dus reden is om hem juist niet te verwijderen.
Grote Noord 40 is het huis waar het gezin van Johannes Bleijs (overleden in 1888) heeft gewoond
en ook zijn zoon, de bekende Hoornse architect Adrianus Cyriacus Bleijs (1842-1912). De gevelsteen
was gevat in een aediculaachtige lijst met neoclassicistische kenmerken. Een aedicula is een aan de
klassieke kunst ontleend versieringsmotief dat doet denken aan een tempeltje. Johannes Bleijs was
timmerman, hetgeen hij liet blijken door de op de steen afgebeelde timmermansgereedschappen (passer,
driehoek – ook attributen van de architect!) die als het ware reclame maakten voor zijn beroep.
Het is dan ook aannemelijk dat door zijn toedoen de steen omstreeks 1850 geplaatst is. Een afbeelding
van een schets van de steen is hierbij afgedrukt. De gevelsteen in het midden van het tweede fries
geeft het versiersel weer van de Orde van het Gulden vlies.
In hedendaags Nederlands zou men orde van de gouden vacht zeggen. Onderaan een ring hangt tussen
twee vuurslagen het gulden vlies, de vacht van een ram. Een vuurslag is een stuk ijzer om vonken mee
te slaan. Het versiersel is afgeleid van een Griekse mythe: Frixos en zijn zuster Helle vluchtten op
een vliegende ram met gouden vacht naar Kolchis om aan hun stiefmoeder Ino te ontkomen.
Zie verder Bijlage 6.
Mogelijk heeft de keuze van een ramsvacht als zinnebeeld ook te maken met een manier van goudwinning
in de klassieke oudheid. In het Zwarte Zeegebied zou door middel van dikke, langharige schaapsvachten
op goudhoudende plaatsen van rivierbodems goud gewonnen zijn.
De fijne gronddelen met de goudhoudende sporen hechtten zich hierbij aan de vachten. Op het droge kon
dan het goud van de gronddelen gescheiden worden. De Orde werd door Filips van Bourgondië in 1430
ingesteld bij zijn huwelijk met Isabella van Portugal onder het devies: Autre n’autre, dame
Isabella, tant que vivray (geen ander dan jij, vrouwe Isabella, zolang ik zal leven). Kenmerkend
voor de hofmoraal in die dagen was de gigantische hypocrisie, die toeliet dat hij zich kon inlaten met
33 maîtresses bij wie hij 19 erkende (en wie zal zeggen hoeveel niet erkende?) onechte kinderen had.
De Orde was bedoeld om de trouw van zijn vazallen te belonen en te behouden. Het lidmaatschap van deze
Orde betekende voor de vliesridders vrijstelling van belasting, bepaalde ontheffingen bij de rechtspraak
en meer macht dan andere edellieden. Willem I van Oranje werd in 1556 tot vliesridder geslagen.
Zie Roode Steen 1 (het Westfries
Museum) voor een andere orde, namelijk de Orde van de Kousenband.