Dit opzetstuk dat weliswaar niet authentiek is, is het enige voorbeeld in Hoorn van een dergelijk
opzetstuk. Toen de huizen luifels kregen werd het uithangteken of -bord vaak gewijzigd in een houten
opzetstuk op de luifel. Ook hier zal dit het geval geweest zijn met het opzetstuk “De Bonte
Hond”. H.Z. Blom had hier vanaf 1886 een stoomtabakskerverij en -koffiebranderij onder de naam
“De Bonte Hond”. In de achttiende en negentiende eeuw wordt aan de overkant van het Grote
Noord (nu nummer 136) een pand “De Bonte Hond” genoemd. Het pand Grote Noord 113, waar
sedert onheugelijke tijden een winkel in tabak, thee en kruidenierswaren was gevestigd, heeft in de
achttiende eeuw als naam “Het huis van negotie”.
Lambertus Visser werd na zijn huwelijk met een van de dochters van Blom diens opvolger en voegde in
1909 met behoud van de naam van het bedrijfspand zijn nering van sigarenmagazijn toe aan de zaak van
zijn schoonvader. De naam of term ‘de bonte hond’ op zich kreeg welhaast landelijke bekendheid
door een vermakelijk voorval in 1634 (zie Bijlage 7).
Wellicht vindt de naam of term “De Bonte Hond” zijn oorsprong in de lotgevallen van de zeventiende eeuwse Leidse schout Willem de Bondt en zijn hond Tyter. Toen Tyter stierf werd de hond begraven op de wijze die voor een lid van de hoogste kringen uit die dagen gebruikelijk was. Kinderen van notabelen liepen in de begrafenisstoet mee en Leidse hoogleraren en stadsbestuurders rouwden tijdens het begrafenisdiner. Deze buitenissige aandacht voor een gestorven hond van een notabele werd alom bekend. In betere kringen gniffelde men om de schout en in de kroegen van Amsterdam en Haarlem was hij het mikpunt van spot bij het gewone volk. De gebeurtenissen inspireerden zelfs kunstenaars buiten Leiden, zoals de Haarlemse schilder Jan Miense Molenaer, die in 1634 “Het ziekbed van Tyter” en “De begrafenis van Tyter” op cynische en spottende wijze heeft verbeeld. Bedoelde schilderijen zijn te zien in museum De Lakenhal te Leiden.
De huidige afbeelding van de hond op het opzetstuk van de luifel van Grote Noord 113 is door de schilder weergegeven als het meest voorkomende type hond, dat schilderijen en prenten uit die tijd tonen, zo ook die van Jan Molenaer. Het roerde Joost van den Vondel ook, getuige zijn hekeldicht:
Tyter was des meesters vreugde
Waer hij gingh, of waer hij stondt
Tyter was nooit sonder Bondt
De kunsthistoricus Cynthia van Bogendorf ontdekte dat de Haarlemse Jan Molenaer de spotliedjes uit
de Haarlemse kroegen had verbeeld. In De Vuurbeker (1947) van Simon Vestdijk is De Bondt ook
bekend: ‘In drie eeuwen is de Bondt de demon van de zeventiende eeuw geworden, steeds zwarter en
zwarter en is van schoothondje tot het formaat van Deense dog geworden’. De Bondt was schout,
hoofd van politie en rechter in één. Hij leefde in de tijd van de machtstrijd tussen
remonstranten (arminianen) en contraremonstranten (gomaristen) met als beslissingsjaar 1619. De
contraremonstranten, gesteund door regering en prins Maurits, beslechtten de strijd in hun voordeel.
Uitoefening van andere godsdiensten was (aanvankelijk) verboden. De Bondt ging het leven zuur maken
van rooms-katholieken, joden, maar het meest van remonstranten. Huizen werden geplunderd, ramen
ingegooid, verdachten werden beboet en inboedels werden verbeurd verklaard. Van de opbrengst kocht De
Bondt huizen, goudleerbehang en goed eten. Vondel voerde hem op als een personage dat houten banken in
een huis (als schuilkerk) bedreigt met een zaag, daar de banken ‘'s-Zondags tot gemak sijn van
die hier preken’.
Het gezegde ‘bekend staan als de bonte hond’ zou ontleend zijn aan deze al te bonte daden
van schout De Bondt. Oorspronkelijk zou de zegswijze zijn geweest ‘hij staat bekend als De Bondt
met zijn hond’.