In het bovenfries toont de linkerhoeksteen het wapenschild van Hoorn met een eenhoorn als schildhouder.
De eenhoorn speelt een rol in verschillende fabels en legenden uit de middeleeuwen. De kern van de
bekendste is wel die van de maagd, die telkens als zij in een grazige weide zat opgemerkt werd door
een eenhoorn die vervolgens zijn kop op haar schoot vlijde en in slaap viel. Daarop kon zij deze
gemakkelijke prooi overleveren aan de jager.
In het Oude Testament wordt enige malen gezinspeeld op een hoorn als symbool van de komst van Christus
als de Messias, de overwinnaar van het kwaad. Mede daarom werd de eenhoorn door de eerste christenen
als zinnebeeld voor Christus beschouwd. Joost van den Vondel heeft het in een van zijn werken over het
vermogen van het dier om ‘venijn te schiften’, ofwel het goede van het kwade te scheiden,
precies zoals Christus door zijn overwinning op het kwade zondaren scheidt van vergeven zondaren.
De eenhoorn staat dus ook voor het overwinnen van het kwade door het goede te doen. In kerken en kloosters
werden hoorns van deze dieren bewaard vanwege de religieuze waarde die eraan werd toegedacht.
Uiteindelijk veranderde deze waarde ook in een ordinair hoge wereldse handelswaarde. Men trof de hoorns
dan ook aan bij vorsten en andere rijken.
De handel in hoorns van deze fabeldieren was in feite windhandel, aangezien eenhoorns uiteraard nooit
hebben bestaan. Boekhandelaren en drukkers van godsdienstige werken gebruikten de eenhoorn als uithangteken
wegens de religieuze betekenis. Door de wereldse handelswaarde van de hoorn kon men dit uithangteken
ook aantreffen bij goud- en zilversmeden. Apothekers, alchemisten en chemici vormden de derde beroepsgroep
die de eenhoorn als uithangteken bezigde, in dit geval wegens het vermeende vermogen van het dier gif
of venijn in zijn directe omgeving te signaleren.
Hij zou daar blijk van geven door hevig te gaan zweten. In het bovenfries van Oude Doelenkade 19 toont
de rechterhoeksteen het gekroonde wapenschild van Amsterdam.
In het benedenfries is een gevelsteen met de tekst “Inden Oste[r]varer” uit 1616 te vinden.
“Ostervarers” waren zeilschepen die van de zestiende tot in de achttiende eeuw door de Sont
op de Oostzeelanden (Baltische staten) voeren. Al sinds de twaalfde eeuw, tijdens het Hanzetijdperk,
voeren vooral koggenschepen op deze landen.
Op de heenweg vervoerden zij haring, zuivelproducten en zeezout vanuit Spanje en Portugal. Op hun
retourvaart waren zij beladen met tarwe, rogge en gerst voor brood en graanpap, toen dagelijkse kost.
Ook het daarbij behorende bier werd in grote hoeveelheden meegebracht. Het meest gebruikte scheepstype
op de Oostvaart was het fluitschip, waarvan hier de variant ‘de lange fluit’ is afgebeeld.
Dit is een schip zonder bewapening of met slechts lichte bewapening, en dus met een relatief laag gewicht.
De verhoudingsgewijs smalle romp, de ronde achtersteven, de vorm van het roer en het diepe
‘verwulf’ (laadruimte) waren kenmerken van dit schip. De vrij eenvoudige tuigage, het laadluik
in de achtersteven even boven kadehoogte en de geringe diepgang maakten dit schip handelbaar en voor
meerdere doeleinden geschikt. Zo kon vlak aan de wal van ook minder diepe wateren geladen en gelost
worden. Ook kon met een vrij kleine bemanning worden volstaan. Wegens de nogal pacifistische opstelling
van Doopsgezinden gebruikten veel doopsgezinde schippers deze schepen voor de vaart op noordelijk Europa.
De vaart op noordelijk Europa vereiste namelijk weinig of geen bewapening wegens het geringe risico op
piraterij en dergelijke. Wegens de kleine bemanning die nodig was waren de schepen vaak familiebezit en
bestond (een deel van) de bemanning uit gezins- of familieleden.
Het fluitschip is ontwikkeld in Hoorn; het eerste fluitschip liep in 1595 bij een Hoornse werf van stapel.
Dit was vooral mogelijk gemaakt door investering van eigen geld en kennis van scheepsbouw van de Hoornse
reder en koopman Pieter Jansz., die meestal Liorne genoemd werd. Het fluitschip werd tijdens de zeventiende
en achttiende eeuw ook internationaal het meest gebouwde schip voor de Europese wateren.