Bart Bok, foto 1938
Geboren: 28 april 1906 te Hoorn op het adres Onder de Boompjes 22 (Oost-Indisch pakhuis).
Overleden: 5 augustus 1983 te Tucson, Arizona, USA.
Zoon van: Jan Bok en Gesina Annetta van der Lee.
Verhuizingen:
- Den Haag, 1918.
- Harvard, USA, 1929.
- Canberra, Australië, 1957.
- Tucson, Arizona, USA, 1966.
Getrouwd: 9 september 1929 te Troy, New York, USA, met Priscilla Fairfield.
Studie:
- sterrenkunde te Leiden en Groningen, 1924-1929.
- sterrenkunde te Harvard, USA, 1929-1932.
- promotie te Groningen op het proefschrift 'A Study of the Eta Carinae Region' (een nevel in ons
Melkwegstelsel), 6 juli 1932.
Beroep: sterrenkundige
Functies:
- hoogleraar sterrenkunde aan de Harvard University en directeur van het Harvard Observatory, USA, 1932-1957.
- hoogleraar sterrenkunde en directeur van het Mount Stromlo Observatory, Canberra, Australia, 1957-1966.
- hoogleraar en hoofd van de afdeling sterrenkunde van de University of Arizona en directeur van het
Steward Observatory, 1966-1970.
Onderscheidingen:
- Brucemedaille, 1977
- Henry Norris Russell lecturer of the American Astronomical Society, 1982.
- Klumpke-Roberts Award, 1982.
- De maankrater 'Bok' is genoemd naar Bart Jan Bok en Priscilla Fairfield Bok, 1979.
- De asteroide '1983 Bok' is genoemd naar Bart Jan Bok and Priscilla Fairfield Bok, 1983.
Bartholomeus Jan Bok is geboren in Hoorn. In een interview, gehouden in 1978 in Amerika, waar hij toen woonde, vertelt hij waar dat precies was (in vertaling, iets bekort):
"Ik ben geboren in Hoorn, Holland, op 28 april 1906. Het huis waar ik ben geboren is nu een nationaal monument. Dat heeft niets met mij te maken, maar mijn vader was sergeant-majoor in het Nederlandse leger en hij was gelegerd in een militaire kazerne in Hoorn. De kazerne waarin ik ben geboren was een oud pakhuis van de Nederlandse Oostindische Compagnie uit de dagen van Jan Pietersz Coen. Het pakhuis was ingericht als kazerne voor getrouwde militairen (niet-officieren). Ik heb daar gewoond tot ik negen maanden was. Ik zal je vertellen, hoe dat pand een nationaal monument is geworden. Mijn grootvader was timmerman en mijn oom werd een tamelijk bekende architect. Hij kreeg de leiding over het opknappen en restaureren van oude gebouwen. Op een dag in 1936 of '37, kreeg hij de opdracht van de Nederlandse overheid om al die pakhuizen uit de tijd van Jan Pietersz Coen te slopen, in totaal een stuk of vierentwintig, maar er twee te laten staan en er nationale monumenten van te maken. En mijn oom zei: "What the hell," en hij maakte een nationaal monument van het huis waar ik ben geboren! Dat is erg leuk, maar het is natuurlijk niet mijn verdienste. In ieder geval heeft mijn familie er wel de hand in gehad dat ik ben geboren in een nationaal monument."
Hoorn, dat van 1814-1922 garnizoenstad was, telde in 1906 verschillende kazernes en hulpkazernes o.a. een hulpkazerne op de hoek van de Pakhuissteeg (thans Pakhuisstraat) en Onder de Boompjes. Deze hulpkazerne was gevestigd in twee pakhuizen van de voormalige VOC. Het zijn zonder twijfel déze pakhuizen waarop Bok doelt in het interview. Het zijn ook de panden waarin de Vereniging Oud Hoorn is gehuisvest. In het boek over de bouw- en gebruiksgeschiedenis van het pakhuis (2005) wordt op p. 37 het volgende over het pand gezegd:
"In 1883 werden alle Hoornse militaire gebouwen onder handen genomen. Ook het verbouwen van de hulpkazerne aan de Pakhuisstraat tot "woningen voor gehuwden" (onderofficieren) maakte deel uit van dit veelomvattende werk... In totaal werden op de begane grond en de eerste verdieping elf woningen, elk met een eigen "privaat", gerealiseerd: vier tweekamerwoningen, twee driekamerwoningen, vier vierkamerwoningen en een woning met drie kamers, een bureel, keuken en bergplaats."
De door Bok genoemde verbouwing in 1936 is uitgevoerd door Aannemer V. Hakhof in opdracht van de Rijksgebouwendienst. Verder details daarover zijn niet bekend. De panden Onder de Boompjes 21 en 22 zijn op 16 november 1965 ingeschreven in het Rijksmonumentenregister onder de nummers 22532 en 22533.
Bok bezocht de lagere school in Haarlem. Door toedoen van zijn grootouders die in Haarlem woonden en zeer geïnteresseerd waren in sterrenkunde, kwam hij in aanraking met deze wetenschap. Door overplaatsing van zijn vader verhuisde het gezin Bok in 1918 naar Den Haag. Daar bezocht Bart de HBS, waar het onderwijs op een hoog peil stond en twee derde van de docenten een doctorstitel had. Drie van hen werden in die tijd zelfs hoogleraar. In Den Haag werd hij evenals in Haarlem lid van de padvinders. Hij werd patrouilleleider. Op een dag moest hij een daarbij behorende test afleggen. Toen bleek tot zijn schande, dat hij geen enkel sterrenbeeld kon herkennen. Dat mocht hem nooit meer overkomen! Met grote ijver maakte hij zich door zelfstudie kennis van de sterrenhemel eigen. In de derde of vierde klas van de HBS kreeg hij les in het vak kosmografie. Daardoor leerde hij het werk van de sterrenkundige Harlow Shapley kennen, voor wie hij een bewondering opvatte die levenslang zou duren. Als scholier wilde Bok graag een abonnement op het blad 'Hemel en Dampkring' nemen, maar hij had daarvoor geen geld. Toen stapte hij naar een lokale Haagse krant en zei: als jullie een abonnement op H. en D. voor me betalen, dan schrijf ik iedere maand een artikeltje over sterrenkunde voor de krant, en zo gebeurde. Het blad heette 'Bloemen en bomenkwartier'. Een logische vervolgstap was, dat hij sterrenkunde ging studeren. Dat deed hij aan de Universiteit van Leiden, met een studiebeurs van de gemeente Den Haag. Ir. Lely, de waterbouwkundige, hield namens de gemeente zijn studievorderingen in de gaten. In Leiden kreeg Bok theoretische natuurkunde van Ehrenfest. Dat heeft bijgedragen tot zijn levenslange belangstelling voor de spiraalstructuur van de Melkweg. In 1927 ging hij naar Groningen voor zijn promotieonderzoek. In 1928 op een congres in Leiden ontmoette hij Priscilla Fairfield, met wie hij in 1929 trouwde. Hun hele verdere leven hebben ze intensief samengewerkt aan sterrenkundig onderzoek.
Op het congres in Leiden werd hij door Shapley die hij zo bewonderde, uitgenodigd om naar Harvard te komen. Dat deed hij. Hij zou daar tot 1957 blijven. In 1932 promoveerde hij in Groningen en in 1933 werd hij 'assistant professor' in Harvard. In 1938 werd hij genaturaliseerd tot Amerikaans staatsburger. In 1941 schreef hij een openhartig artikel waarin hij zich uitsprak tegen de inmenging van Amerika in de Tweede Wereldoorlog. Dat was geen populair standpunt in die tijd. In hetzelfde artikel wees hij op de verantwoordelijkheid van universitaire docenten om goed college te geven, met name aan eerstejaarsstudenten. Hij bracht dat zelf altijd in praktijk. Hij zag het populariseren van de sterrenkunde onder het grote publiek als een natuurlijk verlengstuk van het doceren aan een universiteit. Dat heeft hij zijn hele leven dan ook gedaan. Zo schreef hij samen met zijn vrouw het populaire boek "The Milky Way" (1941), dat verscheidene malen is herdrukt en in 1981 voor het laatst up-to-date is gebracht.
Na de oorlog veranderde het gezicht van de sterrenkunde sterk door de opkomst van de radio-astronomie. De eerste radioastronomische ontdekkingen waren in de dertiger jaren in de Verenigde Staten gedaan. Maar na de oorlog bleven de Amerikanen op dit nieuwe terrein aanvankelijk ver achter bij andere landen, met name Engeland en Australië, maar ook Nederland. In 1952 begon Bok een programma van radiosterrenkundig onderzoek in Harvard. In 1953 kwam er een 7,5 meter-radiotelescoop, even groot als die van Kootwijk. Vervolgens in 1956 en elf dagen na de ingebruikname van de 25 meter-radiotelescoop in Dwingeloo, kreeg Harvard er een met een middellijn van 18 m.
Uit onvrede met de gang van zaken op het instituut in Harvard nam Bok in mei 1956 ontslag. De reden was dat hij buiten bepaalde beslissingen werd gehouden en bovendien het verwijt kreeg dat hij Shapley steunde, die van communistische sympathieën werd beschuldigd. In januari 1957 vertrok hij naar Australië waar hem de leerstoel voor Astronomie aan de Australian National University was aangeboden en het directeurschap van het Mount Stromlo Observatorium bij Canberra, destijds de grootste sterrenwacht van het zuidelijk halfrond. Bok moderniseerde deze grondig en nam verscheidene nieuwe initiatieven zoals de inrichting van een 'graduate school' voor studenten van de Australian National University. Deze opleiding ging een hoofdrol spelen in het werk van de sterrenwacht en leverde in negen jaar vijfentwintig promovendi af. Bok wierf vele van zijn studenten via lezingen, die hij overal in het land hield. Het Australische wetenschappelijke establishment had wel enige moeite met zijn openhartige en directe manier van optreden om dingen gedaan te krijgen, gewend als men daar was om zaken onderling en in besloten kring te regelen.
In 1966 ging Bok in Canberra met pensioen. Hij keerde terug naar Amerika en was tot 1970 directeur van het Steward Observatory bij Tucson, Arizona. Deze sterrenwacht was weinig bekend, maar nam in Boks jaren sterk in betekenis toe, onder meer door de voltooiing van een spiegeltelescoop van 2,3 meter middellijn. Tot 1974 was hij nog hoogleraar aan de University of Arizona te Tucson en bleef ook daarna daar nog werkzaam.
Uit hoofde van zijn functies in Harvard, Canberra en Tucson heeft Bok meegewerkt aan de oprichting en uitbreiding van sterrenwachten in diverse andere landen, o.a. Mexico, Zuid-Afrika en Chili. Hij vervulde diverse functies in astronomische verenigingen en genootschappen. In 1975 overleed zijn vrouw, met wie hij twee kinderen (Joyce en John) had gekregen en zijn hele werkzame leven intensief had samengewerkt. Dat was een zwaar verlies voor hem. Toch bracht hij vanaf 1976 enthousiasme op voor en raakte betrokken bij de Hubble Space Telescope waarvoor hij veel publiciteit genereerde. Tot zijn dood reisde hij veel en gaf onvermoeibaar lezingen en voordrachten. Hij was een boeiend spreker zowel voor vakgenoten als het grote publiek, en zo een ware ambassadeur van de sterrenkunde.
Hij was zeer geïnteresseerd in de sociale implicaties van wetenschappelijk onderzoek en voelde zich verplicht om over wetenschappelijke ontdekkingen verslag te doen aan het grote publiek. Zo sprak hij zich als sterrenkundige fel uit tegen astrologie: je bent vrij om je eigen leven vorm te geven en wordt daarbij niet gehinderd door de stand van de sterren op het moment van je geboorte. Dat is pseudowetenschap en een verlammend idee als je daarin gelooft. Om die reden was Bok in 1975 ook medeopsteller van een breed gedragen verklaring tegen astrologie die mede werd ondersteund door negentien Nobelprijswinnaars. Bok was medeoprichter van het 'Committee for Skeptical Inquiry' dat zich keerde tegen pseudowetenschappen zoals de studie van paranormale verschijnselen waarvoor in de jaren zeventig veel belangstelling bestond in de USA. In het eerder genoemde interview uit 1978 vertelt Bok dat hij aan het eind van de Tweede Wereldoorlog betrokken raakte bij de vormgeving van de United Nations en zich toen samen met de Britten met succes heeft ingezet voor het opnemen van de letter S (van scientific) in de naam UNESCO Aanvankelijk wilde men deze organisatie UNECO noemen (United Nations Educational and Cultural Organization).
De betekenis van Bart Bok voor de sterrenkunde lag vooral op organisatorisch en didactisch terrein; zijn invloed deed zich gelden via instituten en mensen, meer dan door zijn eigen ontdekkingen. Zijn belangrijkste ontdekking betrof de later naar hem genoemde 'Bok globules'. Dat zijn kleine, donkere interstellaire gaswolken. Bok poneerde dat deze globules zich samentrekken om uiteindelijk sterren te worden. In 1990 is deze hypothese bevestigd. Hij was een stuwende kracht op de Harvard, Boyden (Zuid-Afrika), Mount Stromlo en Siding Spring sterrenwachten en het Steward Observatory en nam initiatieven die leidden tot de stichting van National Radio Astronomy Observatory (Mount Stromlo) en Anglo-Australian Observatory (Siding Spring, NSW). Zowel in Amerika als in Australië heeft hij grote invloed uitgeoefend. Een zestigtal studenten verwierf bij hem hun doctorstitel; wie niet opschoot met zijn proefschrift, kreeg te horen: "Apply the seat of your pants to the seat of your chair, and keep it there!" Hij vergde grote inzet van zijn studenten, maar stond dan ook altijd voor hen klaar. Vele duizenden amateurs en leken hebben genoten van zijn artikelen, boeken en voordrachten. In zijn hart bleef hij zelf amateur; bij vele gelegenheden nam hij collega's op een conferentie, of leken na een lezing, mee naar buiten om ze de sterrenbeelden te wijzen. Beweerd wordt zelfs, dat hij na minister-president Menzies de bekendste man in Australië was. Bok was een man van enorme werkkracht en bruisend enthousiasme. Die eigenschappen bestempelden zijn sterrenkundig werk. Zijn vrouw Priscilla heeft hem daarin bijna vijftig jaar lang gesteund, gestimuleerd en soms gestuurd. Zijn verdiensten vonden op vele manieren erkenning. Hij was lid, dan wel corresponderend lid, van de Amerikaanse, Australische en Nederlandse Academies van Wetenschappen, en Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In 1972 en 1973 was hij president van de American Astronomical Society, van 1970 tot 1974 vicepresident van de International Astronomical Union. De Astronomical Society of the Pacific vereerde hem met de Catherine Wolfe Bruce Medal, de American Astronomical Society met de RusselI Prize. In juni 1983 doceerde Bok een zomercursus in Bandung; iedere avond was hij, als zevenenzeventigjarige, daar bij een fles sherry het middelpunt van een kring discussiërende studenten. Op 31 juli schreef hij brieven aan verscheidene vrienden in Nederland, met uitvoerige plannen voor een reis van enkele maanden langs vele Europese instituten en symposia. Vijf dagen later stierf hij achter zijn bureau.