Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed
Hoorns Biografisch Woordenboek (HBW)

Gerard Boedijn (1893-1972)

Personalia

Gerard Boedijn (1893-1972)

Voornamen: Gerardus Hendrik.
Geboren: 19 november 1893 in Hoorn.
Overleden: 23 september 1972, in Hoorn.

Zoon van: Arie Boedijn en Jacoba Cornelia la Brijn.

Getrouwd: op 10 augustus 1922 in Hoorn met Jannetje Cornelia Bindervoet van Nahuijs, geboren in Hoorn in 1896. Uit dit huwelijk 2 kinderen: Elsa (1924), Hans (1926).

Opleiding:
- Kweekschool, 2 jaar
- Conservatorium, Amsterdam

Beroep:musicus, dirigent, componist, leraar, beiaardier, recensent.

Woonplaatsen:
- Hoorn, 1893-1915,
- Maastricht 1915-1917,
- Hoorn 1917-1927,
- Veendam 1927-1932,
- Hoorn, 1932-1972.
Adressen in Hoorn:
- Draafsingel 5, 1893-1915,
- J.P. Coenstraat 10, 1932- ca.1970,
- Liornestraat (Liornehuis), ca. 1970-1972.
Onderscheidingen:
- Staatsprijs muziek, 1943 en in 1951,
- Visser-Neerlandiaprijs, 1958,
- Ridder in de Orde van Oranje Nassau, 1959.
- Winnaar van tal muziek- en beiaardconcoursen.

Een leven voor muziek

Gerardus Hendrik Boedijn, roepnaam Gerard, werd op 19 november 1893 aan de Draafsingel nr. 5 geboren. Zijn geboortehuis tegenover de Oosterpoort bestaat niet meer. In de jaren dertig is het gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Zijn vader diende als onderofficier bij het in Hoorn gelegerde garnizoen. Hij was geweermaker, tevens belast met de reparatie van de muziekinstrumenten van de bataljonskapel. Als jochie van vier ging Gerard met zijn vader mee naar de repetities van de kapel. Marcheerde de garnizoenskapel door de stad, dan liep de kleine Gerard voorop met een kleine trom. Arie Boedijn gaf zijn zoon de eerste muzieklessen, onder meer op viool. Al jong bleken zijn grote muzikale talenten. Met zijn absolute gehoor hielp hij zijn vader bij het stemmen van de instrumenten van de kapel. Gerard Boedijn was voorbestemd voor een leven in de muziek. Toch volgde hij eerst nog twee jaar lang een opleiding tot onderwijzer. Tot de ontdekking gekomen dat dit niet het ware beroep voor hem was, stapte hij over naar het Amsterdamse conservatorium. Grote namen uit de nationale en internationale muziekwereld waren daar als leraar aan verbonden, zoals Julius Röntgen, Fred Roeske, Bernard Zweers en Heinrich Fiedler, concertmeester bij het Concertgebouworkest. Veel leden van het orkest, dat vanaf 1895 onder leiding van Willem Mengelberg stond, gaven les aan het conservatorium.

Maastricht

Na zijn opleiding vertrok de 22-jarige Boedijn naar Maastricht, waar hij leraar werd aan de particuliere muziekschool van Jenny Goovaerts. Daar leerde hij de Belgische musicus en componist prof. Carl (ook wel Charles genoemd) Smulders kennen, die grote invloed heeft gehad op de muzikale ontwikkeling van Boedijn. Smulders, leraar aan het Koninklijk Conservatorium van Luik, oorspronkelijk Nederlander, had voor zijn aanstelling in Luik de Belgische nationaliteit moeten aannemen. Na de Duitse bezetting van België in de Eerste Wereldoorlog week hij uit naar het neutrale Nederland. Via de 34 jaar oudere Smulders maakte Boedijn kennis met de moderne muziek van zijn tijd. Het was Smulders die Boedijns talenten onderkende en hem adviseerde zich meer aan het componeren te wijden. ‘Door hem’, schreef Boedijn later, ‘ben ik van stijl veranderd… ik ben modernist en blijf het, al word ik tachtig.’

Terug in Hoorn

Slechts twee jaar duurde Boedijns verblijf in Maastricht. Het muzikale milieu bood hem, ondanks het inspirerende contact met Smulders, niet de ontwikkelingsmogelijkheden waarop hij had gehoopt. In 1917 keerde Boedijn terug in Hoorn. Met hernieuwd elan wierp hij zich op het bloeiende muzikale leven in zijn geboortestad. Al in 1918 werd hem de muzikale leiding van de Zang- en Orkestvereniging Sappho toevertrouwd, dat, opgericht in 1851, toen al een grote naam had hoog te houden. Een jaar later volgde de directie van het in 1904 opgerichte katholieke harmonieorkest Apollo en eveneens in 1918 van fanfareorkest De Herleving in Zwaag. Dit orkest was ontstaan als een gelegenheidsorkest, speciaal opgericht voor de heropening van de Veiling B&O. December 1921 kwam de leiding van het Hoornse harmonieorkest Kunst na Arbeid er nog bij. Met een langere onderbreking in de jaren twintig, bleef hij tot 1958 aan dit orkest, dat hem na aan het hart stond, verbonden. Grote faam verwierf Boedijn in de jaren 1959-1962 met het Amsterdamse Nederlands Koperorkest, een ensemble van voornamelijk beroepsmusici, die hij deels zelf had kunnen selecteren uit de verschillende hem bekende orkesten. Het Nederlands Koperorkest werd een vaste en graag geziene gast op de Nederlandse radio.

Onzeker bestaan

Ondanks alle werkzaamheden die Boedijn op zich nam (orkest- en koordirectie, privélessen, etc.) was het bestaan als zelfstandig musicus in de jaren twintig voor hem en zijn jonge gezin onzeker, zelfs met de lespraktijk van zijn echtgenote, een verdienstelijk pianiste, die privélessen gaf. Toen de nieuwe muziekschool in Veendam in 1927 een directeur zocht, wekte dat zijn belangstelling. Hij werd aangenomen en speelde In het zuidoosten van de provincie al snel een centrale rol in het lokale muzekleven. Maar ook nu bleef Hoorn als een magneet aan hem trekken. Na vijf jaar keerde de familie Boedijn in Hoorn terug en sloten Sappho en Kunst na Arbeid hun dirigent opnieuw in de armen. Zijn echtgenote pakte op haar beurt de oude lespraktijk weer op.

Harmonieorkest Kunst na Arbeid, tweede helft jaren twintig vorige eeuw, met in het midden op de tweede rij dirigent Gerard Boedijn
Harmonieorkest Kunst na Arbeid, tweede helft jaren twintig vorige eeuw, met in het midden op de tweede rij dirigent Gerard Boedijn

Bloeiperiode

De terugkeer in Hoorn was voor Boedijn het begin van een vruchtbare periode als componist waar ook zijn orkesten van profiteerden. In 1933 brak hij definitief door als toondichter met zijn concertmars Gammatique, die hij speciaal voor Kunst na Arbeid schreef en nog altijd op het repertoire van veel blaasorkesten staat. Het was zijn eerste werk voor groot blaasorkest. Ook in financieel opzicht ging het Boedijn meer voor de wind. Steeds vaker werd een beroep op zijn deskundigheid gedaan. De Bond van Orkestdirigenten, bijvoorbeeld, vroeg hem om advies over de examens en niet veel later werd hij aangezocht als examinator en jurylid op talloze concoursen, eerst in eigen land, later ook over de grenzen. Minstens zo belangrijk was de samenwerking vanaf 1936 met Pieter Jan Molenaar, een amateur-muzikant tevens eigenaar van een muziekhandel in Wormerveer en muziekuitgever. Na de Gammatique, het eerste muziekstuk dat hij uitgaf en dat prompt een succesuitgave werd, gaf hij Boedijn vaker opdrachten voor nieuwe composities. Het symfonische gedicht Halewijn, de tweede publicatie, werd mede vanwege de speeltechnische moeilijkheidsgraad zelfs op veel concoursen een verplicht in te studeren stuk voor de deelnemende orkesten.

Moeilijke jaren

De oorlogsjaren waren voor Boedijn buitengewoon moeilijk. Voor zijn werkzaamheden in de muziek was een lidmaatschap van de door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer verplicht. Als uitvoerend kunstenaar, leraar en dirigent kon hij zich daar niet aan onttrekken, wilde hij niet zonder inkomsten komen te zitten. Keus hadden de meeste musici niet. Bovendien had het Departement van Volksontwikkeling en Kunsten alle bij de Federatie van Nederlandse Toonkunstenaars Verenigingen aangesloten organisaties en bloc bij het Muziekgilde ingelijfd. Dat gold ook voor het Genootschap van Nederlandse Componisten. Alle aangesloten musici en componisten waren daarmee automatisch lid van de Kultuurkamer geworden. Boedijn had in die tijd een aanstelling als vioolleraar aan het Kennemer Muzieklyceum in Beverwijk en een benoeming als dirigent van Harmonie De Eendracht in Velsen-Noord van de Koninklijke Papierfabrieken Van Gelder. Voorjaar 1943 viel hem onverwacht de Staatsprijs voor muziek ten deel vanwege zijn grote bijdrage aan het zuivere Nederlandse muziekleven. Boedijn zal zich als musicus en beiaardier ongemakkelijk hebben gevoeld, enkele maanden later nog meer toen de bezetter alle kerkklokken in ons land confisqueerde voor de oorlogsvoering en deze uit de meeste Nederlandse torens, ook de Hoornse, roofde. Enkele maanden eerder had hij nog de folkloristische suite ‘Oud Hoorn’ voor beiaard gecomponeerd. De kwaliteiten van Boedijn als stimulator van de blaasmuziek in ons land pasten precies in de politieke filosofie van dichter, filosoof en hoogleraar Tobie Goedewaagen, die namens de NSB als secretaris-generaal aan het hoofd van het Departement van Volksontwikkeling en Kunsten stond. Het nationaalsocialisme zag het volkseigene in de vele harmonie- en fanfaregezelschappen in ons land, dat bevorderd diende te worden. De nationaalsocialisten verafschuwden het elitaire in de moderne en abstracte kunst, die in hun ogen was verworden tot ‘entartete Kunst’. Ook de muziek deelde dit lot. Muziek van joodse, communistische en avant-gardistische componisten mocht niet worden gespeeld, en ook de jazz werd als zodanig bestempeld. Muziek die niet begrepen kon worden, of simpelweg niet melodieus was, atonaal, zoals veel moderne muziek, kreeg het stempel ‘entartet’. In navolging van een expositie van entartete beeldende kunst in München werd in Düsseldorf zelfs een tentoonstelling over entartete muziek ingericht. De keuze van Goedewaagen voor Boedijn was temeer bizar omdat juist Boedijns muziek voor die tijd zeer vooruitstrevend en modernistisch was. Goedewaagen werd overigens, maar dat terzijde, kort na toekenning van de prijs, door Mussert de laan uitgestuurd. Zijn hooggestemde idealen ten aanzien van kunst en wetenschap strookten steeds minder met die van Mussert en de platvloersheid van het merendeel van de NSB.

Erkenning

Schilderij Egbert Ottens
Schilderij van Adolf de Haer
Na de oorlog verweet men in de IJmond Boedijns lidmaatschap van de Kultuurkamer waarvoor hij een ariërverklaring had moeten tekenen. Als gevolg van een lokale hetze verloor hij zijn aanstellingen in Beverwijk en Velsen. Hoorn en Enkhuizen hadden meer begrip voor de trieste realiteit van de oorlogsjaren. Was de ariërverklaring iedereen verweten die deze had getekend, dan hadden het Nederlandse bestuur, het onderwijs, de ambtenarij compleet op hun gat gelegen. In 1945 kreeg Boedijn een aanstelling als dirigent van het Enkhuizer Koninklijk Stedelijk Muziekkorps, terwijl de regering hem in 1948 de eervolle opdracht gunde om een fanfare voor koperkwartet te componeren ter gelegenheid van het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Uit de talloze opdrachten en onderscheidingen die Boedijn sindsdien werden toegekend, mag blijken dat de Ereraad, die de zuivering van kunstenaars en journalisten na de oorlog voor zijn rekening nam, hem het verplichte lidmaatschap van de Kultuurkamer en de aanvaarding van de Staatsprijs niet euvel duidde. In 1951 werd Boedijn volledig gerehabiliteerd toen hem voor de tweede keer de Staatsprijs voor muziek van het Departement van Onderwijs en Wetenschappen toegekend. Nu voor zijn opus 123 ‘Landelijke Suite’. De jury bestond uit drie gerenommeerde musici: componist, dirigent en muziekpedagoog Sem Dresden, Eduard Flipse, die tientallen jaren dirigent was van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, en componist en pianist Leon Orthel. Het regende daarop eervolle compositieopdrachten van rijk en provincie, organisaties en koren en orkesten. In 1958 volgde de Visser-Neerlandiaprijs voor zijn ‘Introducione Rhapsodique’ voor beiaard en harmonieorkest en ‘Onder de toren’, een compositie voor beiaard. Een van de grootste Belgische beiaardiers van die tijd, Staf Nees, die vaak in Hoorn concerten gaf, was een fervent fan van de werken van Boedijn. Drie jaar achtereen won Boedijn een concours in België en toen hij volgens de reglementen van verdere deelname was uitgesloten, stuurde hij onder zijn Engelse pseudoniem Jack Harvey achtereenvolgens twee werken in, waarmee hij weer de eerste prijs behaalde. Na een lang en vruchtbaar leven in de muziek werd Boedijn op latere leeftijd geplaagd door zijn afnemende gezondheid. Hij overleed na een moeizame periode in 1972 in het Liornehuis.

Verdienste van Boedijn

Het repertoire van de meeste muziekkorpsen bestond tot ver in de vorige eeuw vooral uit militaire marsmuziek en bewerkingen van symfonische melodieën en populaire operette- en opera-aria’s. Het is aan Gerard Boedijn te danken dat de vaak laatdunkend tegemoet getreden blaasmuziek kon evolueren tot een volwaardige concertante praktijk met geëigende composities. Boedijn schreef daarvoor zelf honderden stukken, waarvan een groot aantal nog altijd tot het vaste repertoire van blaasorkesten, ook internationaal, behoort. In 1959 werd de bijzondere betekenis van Boedijn voor de stimulering en professionalisering van de blaasmuziek in ons land bevestigd met het ridderschap in de Orde van Oranje Nassau. Hoorn onderstreepte Boedijns betekenis voor het muziekleven door de muziekschool naar hem te vernoemen. Ook een straat in de muziekwijk in de Kersenboogerd kreeg zijn naam.
Bronnen:
- Lansdaal, H., 1995, Grote Oost 6: Duitsers voor en zeven onderduikers achter, Kwartaalblad Oud Hoorn, jg.17, nr.1, p. 3-6.
- Jonge, A.W.J. de, 1985 (gew. 2013), Boedijn, Gerardus Hendrik (1893-1972), in Biografisch Woordenboek van Nederland 2
- Lansdaal, Herman, 1993, Gerard Boedijn, grote muzikale zoon van Hoorn, 100 jaar gleden geboren, in Kwartaaqlblad Oud Hoorn,1993-4
- Ottens, Egbert, 2018, Gerard Boedijn, de grote vernieuwer van de blaasmuziek, in Kwartaalblad Oud Hoorn, 2018-4.
- Pieters, Francis, 1997, Gerard Boedijn, blaasmuziekpionier, Molenaar Edition.
- Resoort, Rob, e.a., 2017, hoofdstuk muziek, in Hoorn in de Twintigste Eeuw.
- Zoonen, Arie van, 1998, Een boek over Gerard Boedijn, in Kwartaalblad Oud Hoorn 1998-1.


Illustraties:
- Foto Boedijn: F.Zack.
- Harmonieorkest: Collectie VOH.
- Schilderij E.Ottens.

Tekst samengesteld door Egbert Ottens, afgesloten 5-2-2022.