Geboren: 26 maart 1720 te Hoorn.
Overleden: 27 april 1798 te Amsterdam.
Zoon van: Willem Houttuyn en Aagje Zeylemaker uit Hoorn.
Getrouwd: 13 mei 1750 te Diemen met Hester Hoorn.
Studie: 1747-1749 medicijnen aan de Universiteit van Leiden.
Beroep en functies:
- medicus en natuurhistoricus (bioloog).
- redacteur van de serie ‘Uitgezogte Verhandelingen’ over natuurhistorische en medische
onderwerpen.
- schrijver van het 37-delige werk ‘Natuurlijke Historie’.
- verzamelaar en eigenaar van een grote natuurhistorische collectie.
Maarten Houttuyn werd in 1720 geboren in Hoorn als zoon van Willem Houttuyn en Aagje Zeylemaker. Zijn vader was medicus en dokter van een groepje mennonieten (doopsgezinden) in Hoorn, dat in 1747 212 leden telde. Waarschijnlijk had Willem geen patiënten van buiten de kring van geloofsgenoten. Hij had dus een kleine praktijk die niet meer dan een gering inkomen opleverde. Verder was Willem Houttuyn predikant in de mennonietengemeenschap.
Er is weinig bekend over de jeugd van Maarten Houttuyn. Hij heeft zelf een korte autobiografie
geschreven die hij aan zijn proefschrift uit 1749 heeft toegevoegd. Daaruit blijkt dat zijn vader hem
al op jonge leeftijd is gaan onderwijzen in medische vakken. Later kwamen daar vakken bij zoals algebra,
meetkunde, scheikunde, natuurkunde, plantensystematiek en kennis van de enorme verscheidenheid aan
levensvormen die de natuur heeft voortgebracht. Hij hield niet van Latijn, de taal van de wetenschap.
Hij schreef, zich vier jaar lang te hebben beziggehouden met de studie van de ‘Pharmacopee’
(handboek met eisen waaraan medicijnen en medische preparaten moeten voldoen) en de bereiding van medicijnen.
Daarnaast deed hij veel botanische waarnemingen in de natuur. Hij stelde dat er geen wilde of gecultiveerde
planten bestonden die hij niet kende van naam, uiterlijke kenmerken en medicinale werking. Hij raakte
ook geïnteresseerd in astronomie en in het werk van Isaac Newton. Naast Latijn leerde hij Grieks,
maar geen van de moderne talen. Des te opmerkelijker is dat hij acht jaar later wetenschappelijke
artikelen uit het Engels, Duits en Italiaans vertaalde en redigeerde. In een brief uit 1790 beweerde
hij zelfs bekend te zijn met zeven of acht talen. Al eerder, in 1756, kreeg hij uit de medische wereld
lof toegezwaaid vanwege zijn talenkennis. Toch schreef hij zijn 37-delige werk ‘Natuurlijke
Historie’ in het Nederlands. Dat heeft de verbreiding en bekendheid ervan buiten Nederland zeer
beperkt.
In 1747 schreef Maarten zich in aan de medische faculteit van de Universiteit van Leiden. Hij was
toen al zevenentwintig jaar oud. Waarom zo laat? Dat is niet bekend, maar het is mogelijk dat de beperkte
financiële middelen van zijn vader daarbij een rol hebben gespeeld. In ieder geval kon hij tot die
tijd door zelfstudie een dusdanig hoog kennisniveau bereiken dat hij in twee jaar zijn universitaire
studie kon voltooien, aldus de kosten drukkend. Op 15 augustus 1749 promoveerde hij tot doctor in de
medicijnen op een proefschrift getiteld ‘Spasmologica’. Hij beschrijft daarin de manier
waarop het lichaam reageert op prikkels, zowel wakend als slapend.
Tijdens zijn studie in Leiden leerde hij Hester Hoorn kennen. Ze was dertig jaar oud, gereformeerd en
het elfde kind van de textielarbeider Paulus Hoorn. Op 19 juni 1749 kregen Maarten en Hester een zoon
die ze Willem noemden. Ze zijn getrouwd in Amsterdam op 13 mei 1750. Helaas is hun zoon Willem, net
21 jaar oud, op 24 juni 1771 in Paramaribo, Suriname, overleden. Het is niet bekend, wat hij daar deed.
Zij hadden geen andere kinderen.
Na zijn promotie in Leiden is Maarten vermoedelijk voor korte tijd teruggekeerd naar Hoorn om zijn vader
te assisteren, maar al in april 1750 hield hij domicilie in de Lelystraat in Amsterdam. Onzeker is waarom
hij Hoorn zo snel weer verliet. Waarschijnlijk was de medische praktijk in Hoorn te klein voor twee
gezinnen om van te kunnen leven. Bovendien ging ook een neef van Maarten medicijnen studeren, met het
plan zich in Hoorn te vestigen. Op 23 januari 1753 werd Maarten ingeschreven als ingezetene van Amsterdam
en in hetzelfde jaar ook als medicus. Hij sloot zich aan bij de doopsgezinde gemeente ‘De Zon’.
Tussen de jaren 1756 en 1777 fungeerde hij tegen een honorarium als ‘kerkdokter’ voor de
kerkleden van ‘De Zon’. In 1774, zijn drukste jaar als kerkdokter, legde hij 357 huisbezoeken
af en bracht deze plus 4 consulten in rekening bij de kerk.
In Amsterdam kwam hij al snel in contact met zijn neef Frans Houttuyn, uitgever en boekhandelaar. Deze was onder de indruk van Maartens streven om de minder ontwikkelden te helpen kennis te nemen van buitenlandse wetenschappelijke literatuur, en vroeg Maarten een serie ‘Uitgezogte verhandelingen uit de nieuwste werken van de sociëteiten der wetenschappen in Europa en van andere geleerde mannen’ op te zetten. In de jaren 1757-1765 zijn tien afleveringen van deze Verhandelingen verschenen. Maarten, de enige redacteur van de serie, beklaagde zich erover dat al het werk aan de Verhandelingen op zijn schouders drukte. In de Verhandelingen verschenen vertalingen en overzichten in het Nederlands van werken op het gebied van de natuurlijke historie (biologie) en de medische wetenschap, voorzien van kritisch commentaar, en ook wel originele bijdragen van de hand van Houttuyn zelf. Kort na het verschijnen van de tiende aflevering overleed de uitgever, Frans Houttuyn. Maarten vond het toen genoeg en stopte met de serie. Winstgevend was de serie nooit geweest. Wat dat betreft hadden ze er beter eerder mee kunnen stoppen.
Tijdens zijn veelomvattende werk als vertaler en redacteur van de ‘Uitgezogte Verhandelingen’
moet Houttuyn het idee hebben opgevat om een volledig overzicht in het Nederlands te schrijven van alles
wat bekend was op het gebied van de natuurlijke historie, de planten- en dierenwereld en de wereld der
mineralen. In Nederland bestond toen geen uitgave waarin de kennis van de natuur toegankelijk werd gemaakt
voor geïnteresseerden die geen toegang hadden tot de internationale literatuur. Houttuyn begon aan
dit werk op veertigjarige leeftijd. Het eerste deel verscheen in 1761. Hij werkte eraan door tot 1785
toen, op zijn 65e, het 37e en laatste deel van de ’Natuurlijke Historie’ verscheen. Het ging
vergezeld van een gedichtje waarin hij een zucht van verlichting slaakte dat het werk van in totaal
21.500 bladzijden was voltooid. De eerste 18 delen van het werk kunnen worden ingezien en gedownload
bij het Göttinger Digitalisierungszentrum,
desgewenst per hoofdstuk.
Tijdens en na de publicatie van de ‘Natuurlijke Historie’ verschenen er van Houttuyns hand
tientallen andere artikelen en boeken over uiteenlopende onderwerpen. Door al deze publicaties en zijn
‘Natuurhistorische Kabinet’ (zie hierna) werd hij een beroemd man in Nederland. In het
buitenland was hij minder bekend, deels door eigen toedoen. De Nederlandse tekst van de ‘Natuurlijke
Historie’ was nu eenmaal moeilijk toegankelijk voor niet-Nederlanders en zijn naam stond zelfs
niet vermeld op het titelblad! Ook op de titelpagina van de Duitse vertaling van zijn werk ontbrak zijn
naam. Vertalingen in andere talen dan het Duits zijn er niet gekomen.
Alleen de naam van Linnaeus kwam voor op de titelpagina van de ‘Natuurlijke Historie’. Het
werd daarom door sommigen wel aangezien voor een vertaling van de ‘Systema Naturae’ van
Linnaeus. De volledige titel van het eerste deel van Houttuyns werk luidde:
Natuurlyke Historie of Uitvoerige Beschriving der Dieren, Planten en Mineraalen, Volgens het Samenstel
van den Heer Linnaeus. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Eerste Deels Eerste Stuk. Van den Mensch en eenige
Zoogende Dieren. Te Amsterdam, By F. Houttuyn, MDCCLXI.
Houttuyn onthulde zijn auteurschap van de ‘Natuurlijk Historie’ pas door ondertekening van
de Inleiding bij Deel 1.9 uit 1766 met zijn naam. In het ‘Berigt van den Autheur’ bij Deel
1.18 uit 1773 schreef hij voorts:
“Myn oogmerk, by de eerste Onderneming, om bedekt te blyven, en als een onbekend Persoon daar
aan te werken etc.”
Een en ander heeft geleid tot een blijvende onbekendheid met de ‘Natuurlijke Historie’ en
met de naam Martinus Houttuyn bij de meeste buitenlandse geleerden, met name in de Engels sprekende
wereld. Waarom was Houttuyn zo terughoudend over zijn auteurschap van de ‘Natuurlijke Historie’?
Het was toch iets om trots op te zijn? Kort iets over de achtergrond van het werk.
Het systeem van Linnaeus voor de naamgeving van planten- en dierensoorten kan in een paar bladzijden
of zinnen worden uitgelegd, of zelfs in twee woorden: geslachtsnaam + soortnaam (zgn. binaire nomenclatuur).
Daar is geen dik boek voor nodig. De eerste editie van ‘Systema Naturae’ (verschenen in
Leiden) telde dan ook slechts twaalf pagina’s. Vóór Linnaeus bediende men zich van
een veel omslachtigere manier van beschrijven van planten en dieren. Er was geen standaardisatie van
beschrijvende termen en namen. Dit leidde tot veel onduidelijkheid en verwarring. Het systeem van
Linnaeus was een grote verbetering. Het wordt tot op de dag van vandaag gebruikt. Ondanks de eenvoud
van het systeem heeft het toch tien edities en vierentwintig jaar (1734-1758) gekost om tot een volledig
uitgekristalliseerde versie ervan te komen. Linnaeus gaf zelf geen beschrijvingen van soorten. Hij verwees
daarvoor naar publicaties van anderen. De laatste editie verscheen dus drie jaar voordat het eerste deel
van de ’Natuurlijke Historie’ van Houttuyn uitkwam (1761). Het werk van Houttuyn kan daardoor
worden beschouwd als een proef op de som van de toepasbaarheid van het systeem van Linnaeus op nieuw
ontdekte soorten. Op bepaalde punten week Houttuyn af van Linnaeus en volgde hij de classificaties van
andere onderzoekers. Houttuyn heeft veel meer soorten opgenomen in zijn boek dan Linnaeus heeft gedaan
in de ‘Systema Naturae’, o.a. soorten afkomstig uit de tropen, meegekomen op de schepen
van de VOC. Dat heeft geleid tot een omvang van de ‘Natuurlijke Historie’ (21.500 pp.) van
bijna het tienvoudige van de omvang van de 10e editie van de ‘Systema Naturae’ (2.370 pp.).
Als test van het systeem van Linnaeus was het werk van Houttuyn nuttig en zinvol, maar het was niet
vernieuwend. Dat is misschien wel de voornaamste reden dat het in vergetelheid is geraakt.
Reeds in 1762 en 1763 stelde Prof. N.L. Burman, botanicus en vriend van Linnaeus, Linnaeus per brief
van de publicatie van Houttuyns werk op de hoogte, deelde hem mee dat drie delen van het werk naar hem
(Linnaeus) waren opgestuurd en vroeg of hij ze had ontvangen. In een brief uit 1765 aan Bengt Bergius
bevestigde Linnaeus de ontvangst van de drie delen. Niet bekend is, wat hij ervan vond. Het is opmerkelijk,
dat er geen rechtstreeks contact tussen Houttuyn en Linnaeus is geweest, behalve een vergeefse schriftelijke
poging van Houttuyn om Linnaeus te consulteren over een visparasiet.
Houttuyn bereikte met zijn boek slechts weinig vakgenoten in het buitenland. Daarvoor had hij zijn boek
ook niet geschreven, maar hij bereikte ook niet de groep waarvoor hij het werk in de eerste plaats had
bedoeld: het geïnteresseerde grote publiek in eigen land. Daarvoor duurde de periode van verschijnen
veel te lang (vijfentwintig jaar), was het werk te omvangrijk (zevenendertig delen) en te duur. De prijs
van de complete set van alle delen wordt geschat op fl. 136,- of zelfs fl. 185,-, als alle
delen los werden gekocht. Houttuyn zelf noemt in brieven uit 1785 en 1786 een prijs van fl. 200,-.
Vergelijk dit met het gemiddelde jaarinkomen van fl. 500,- van een medicus in die tijd. Rond
1780-1800 waren er inmiddels ook veel handzamere en goedkopere boeken over de natuur beschikbaar gekomen,
zoals de Nederlandse vertaling uit 1802 van het ‘Handboek der natuurlyke historie of
natuurgeschiedenis’ van Blumenbach, te koop voor fl. 6,50.
Toch is zijn werk niet helemaal onopgemerkt gebleven, zeker niet in Nederland. Daar werd hij lid van
enkele geleerde genootschappen zoals het Zeeuwsch genootschap van kunsten en wetenschappen en de
Hollandsche Maatschappij der wetenschappen. Ook enkele buitenlandse natuurhistorici noemden en prezen
zijn werk. Hij correspondeerde o.a. met Thunberg, van wie Houttuyn de meeste van de exemplaren in zijn
‘Natuurhistorisch Kabinet’ betrok. Deze waren voornamelijk afkomstig uit Japan.
Het vele en harde werken van Houttuyn heeft hem geen rijkdom opgeleverd. Desondanks is het hem gelukt
om een waardevolle natuurhistorische collectie bijeen te brengen. Dat werd in die tijd eigenlijk alleen
door de meer bemiddelden gedaan. Met zijn natuurhistorische verzameling kreeg Houttuyn grotere internationale
bekendheid dan met zijn ‘Natuurlijke Historie’. In 1756 is hij begonnen met het verzamelen
van exemplaren van planten- en dierensoorten, de laatste in opgezette vorm of op sterk water. Hij deed
dit met het oog op het boek ’Natuurlijke Historie’ dat hij zich had voorgenomen te schrijven.
De grote zoogdieren en vogels waren het kostbaarst en daardoor voor hem het moeilijkst te bemachtigen.
Daardoor is zijn bijdrage voor deze diergroepen beperkt gebleven. Het verzamelen van de overige groepen
gewervelde dieren en ongewervelde dieren leverde minder problemen op. Deze groepen boden Houyttuyn daardoor
veel meer mogelijkheden voor onderzoek. Zo was de verzameling mollusken (weekdieren) van Houttuyn een
van de grootste van zijn tijd.
Voor de veiling van zijn dierencollectie in 1787 – dat was na voltooiing van de ‘Natuurlijke
Historie’ – stelde hij een catalogus samen waarin hij namen gaf aan veel tot die tijd nog
onbekende diersoorten. De catalogus droeg als titel:
“Catalogus van eene uitmuntende verzameling van allerley soort van dieren en dierlyke zaaken,
tot opheldering der Natuurlyke Historie in meer dan dertig jaaren vergaderd en, volgens het samenstel
van den wydberoemden Linnaeus, in orde geschikt.”
Deze catalogus is lange tijd veronachtzaamd en werd in 1956
‘suppressed’ (achtergesteld)
krachtens een besluit van de ‘Internationale Commissie voor Zoölogische Nomenclatuur’
teneinde niet namen die later zijn ingevoerd te hoeven wijzigen in de eerder door Houttuyn gegeven namen.
Het ging hier om een afwijking van het ‘Principle of Priority’ (Artikel 23 van de
‘International Code of Zoological Nomenclature’, Fourth Edition, 2000). De achterstelling
trof de door Houttuyn gegeven namen van diersoorten. Zijn naam leeft voort, doordat door Thunberg in
1783 een plantengeslacht naar Houttuyn is genoemd. Dat is het genus Houttuynia, bestaande uit twee soorten,
de Houttuynia cordata Thun. en de Houttuynia emeiensis.
In 1792 overleed Houttuyns echtgenote Hester. Op 2 mei 1798 overleed hij zelf en werd begraven in de
Oude Kerk te Amsterdam.