Geboren: 17 september 1736 in Hoorn.
Gestorven: 3 juli 1802 in Hoorn.
Zoon van Lucas Merens en Eva Maria van Foreest.
School: Latijnse school in Hoorn, ingeschreven 30-6-1749.
Studie: rechten in Leiden, ingeschreven 12-8-1753, promotie 28-7-1757.
Getrouwd: 19 mei 1766 met Cornelia Gallis, geboren op 22 december 1741 in Hoorn, overleden op 27 september 1827 in Hoorn. Uit dit huwelijk zes kinderen.
Beroep en functies:
- Advocaat in Den Haag, 1757-1761.
- Schepen in Hoorn, 1759.
- Secretaris van de stad Hoorn, 1761-1793, tevens honorair pensionaris van Hoorn, 1785-1793.
- Voogd oudemannen- en -vrouwenhuis in Hoorn, 1760-1780.
- Commies-generaal van de convooien en licenten bij de Admiraliteit van West-Friesland, 1793-1795.
Tot zijn vijfentwintigste jaar trad Meynard in de sporen van zijn zes jaar oudere broer Dirk: hij studeerde rechten in Leiden, vestigde zich na zijn promotie als advocaat in Den Haag, aanvaardde, hoewel hij in Den Haag woonde, voor een jaar het schepenambt in Hoorn en daarna een ambt op liefdadig gebied, in zijn geval dat van voogd van het oudemannen- en -vrouwenhuis in Hoorn. In de tijd dat hij advocaat in Den Haag was, woonde hij samen met zijn broer Dirk op kamers in de Spuistraat aldaar. Het was voor hem niet mogelijk een regentencarrière in Hoorn op te bouwen. Om daar voor de hogere ambten, die de vroedschapsleden bij toerbeurt vervulden, in aanmerking te komen, was het lidmaatschap van de vroedschap een vereiste. Daarin kon hij echter geen zetel verkrijgen zolang zijn vader daarin een zetel bekleedde. Wel was het mogelijk secretaris van de stad te worden. Dit was een vaste baan met een salaris. Het was sinds 1720 zelfs verboden om in die functie lid van de vroedschap te zijn. In 1761 solliciteerde Meynard naar dit secretarisambt. Er was nog een andere serieuze kandidaat, Nicolaas Groot. De beide heren kwamen tot een schikking: ze aanvaardden beiden de helft van de baan. Meynard vestigde zich weer in Hoorn. Het werk beviel hem blijkbaar goed, want na het overlijden van zijn vader in 1770 had hij geen behoefte aan een zetel in de vroedschap. Vanaf 1783 was hij de secretaris die de gecommitteerden van Hoorn naar de vergaderingen van de Staten van Holland vergezelde en namens hen daar het woord voerde. Vaak ging hij alleen. Dan lieten de stadsbestuurders het aan hem over de stad te vertegenwoordigen. Eigenlijk was dit het werk van de pensionaris van de stad, maar sinds 1750 had de stad uit zuinigheidsoverwegingen geen pensionaris meer benoemd.
Na het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog in 1780 werd de kritiek op stadhouder Willem V steeds
groter. Men vond dat hij te weinig daadkracht toonde en door zijn afstamming – zijn moeder was
een Engelse – te Engelsgezind was. Meynard sloot zich aan bij de pensionarissen van diverse steden
die op 3 oktober 1782 naar Huis ten Bosch gingen om de stadhouder om verantwoording over zijn handelwijze
te vragen. Op 11 oktober ging dezelfde groep weer naar de prins, omdat het sturen van een eskader als
hulp aan de Franse vloot was uitgesteld. Onder deze pensionarissen bevonden zich felle patriotten, maar
dat was Meynard niet. Wel stemde hij in 1782 mee met de patriotten, die een onderzoek wensten naar de
relletjes door Oranjevolk op St.-Nicolaasdag in Den Haag. Dit onderzoek werd overigens verricht door
een driemanschap waarvan Meynards broer Dirk als raadsheer van het Hof van Holland deel uitmaakte. Heel
vaak stemde Meynard mee met de ridderschap, de Oranjegezinde adel. Om deze reden werd hij in een
patriottische krant in 1787 de beruchte Merens genoemd. Dat hij geen patriot was, vermeldt ook de anonieme
schrijver van het Vervolg op de Chronyk der Stad Hoorn van de heer Dr. T. Velius, een Hoornse
tijdgenoot van Merens, bij de beschrijving van de gebeurtenissen in die jaren. Verder moet men niet
vergeten dat Meynard een ambtenaar in dienst van de stad was. Zijn stemgedrag zal vaak bepaald geweest
zijn door de opvattingen van de Hoornse vroedschap, die overwegend Oranjegezind was. Op 8 september 1786
dienden bij voorbeeld 240 patriotten een verzoekschrift in bij de Hoornse vroedschap om de gedeputeerden
bij de Staten van Holland te gelasten in te stemmen met het voorstel om Willem V als kapitein-generaal
van het leger te schorsen. De vroedschap was echter tegen dit voorstel en alleen al om die reden zal
Meynard tegen gestemd hebben.
Meynard stak het dat hij, hoewel hij het werk van een pensionaris deed, nog steeds eerste secretaris
was, terwijl andere steden wel een pensionaris hadden. Toen hij in 1785 de kans kreeg om een ander hoog
ambt – welk, is onbekend – te bekleden, gebruikte hij dit om wat druk op de stadsregering
uit te oefenen. Als men er prijs op stelde dat hij aanbleef, dan zou hij graag de titel van pensionaris
willen voeren. Een salarisverhoging hoefde hij niet. Zijn wens werd ingewilligd, voortaan mocht hij
zich honorair pensionaris noemen.
De tegenstellingen tussen patriotten en prinsgezinden werden steeds groter. De patriotten hadden in diverse steden, waaronder Hoorn, bewapende burgerwachten, vrijcorpsen genaamd, opgericht. Opmerkelijk is dat op 11 oktober 1785, toen het patriottische vrijcorps ‘Voor Vaderland en Vrijheid’ ter herinnering aan de overwinning op de Spanjaarden in de Slag op de Zuiderzee van 11 oktober 1572 een openbare feestelijke schietoefening hield, dit plaats vond op een veld, de St.-Jansweyde vlak buiten de Westerpoort, dat eigendom was van Meynard Merens. Op 14 maart 1787 kwam het in Hoorn tot ongeregeldheden, waarbij een dode viel. Oranjegezinde burgers verzochten de vroedschap de dag erop om het vrijcorps te verbieden en de bode ervan, Jan Meijer, uit wiens huis schoten waren gelost en met handgranaten was gegooid, te verbannen. De vroedschap, waarin de prinsgezinden in de meerderheid waren, ging op de verzoeken in. Op die dag vielen enige prinsgezinden in overwinningsroes patriotten lastig. Vier patriotten, onder wie Hendrik Carbasius, die de derde secretaris van de stad en dus een ondergeschikte van Meynard Merens was, gingen naar Den Haag om de Staten van Holland om bescherming te vragen tegen het Oranjevolk. De dag erop kwamen er nog drie patriotten bij: twee schepenen en burgemeester Nanning van Foreest. Ze zeiden dat ze waren gevlucht omdat ze voor hun leven vreesden. Ook het College van Gecommitteerde Raden, dat zijn zetel in Hoorn had, wenste meer veiligheid en vroeg om een garnizoen in Hoorn te legeren. Pensionaris Merens probeerde tevergeefs te verhinderen dat ze hun zin kregen. Volgens bovengenoemde kroniekschrijver kwam dat doordat Merens niet goed verslag kon uitbrengen over de rellen, omdat hij, toen die plaatsvonden, niet in Hoorn was en het stadsbestuur hem niet geïnformeerd had over hetgeen voorgevallen was. De Staten van Holland besloten dat de Gecommitteerde Raden van West-Friesland, die overwegend patriottisch waren, en het stadsbestuur van Hoorn, dat voor het merendeel Oranjegezind was, samen de orde moesten herstellen. Het College van Gecommitteerde Raden kreeg daarbij de beschikking over zoveel militaire troepen als het nodig had. Op 20 maart pleitten de ijlings naar Den Haag gereisde burgemeester Jager, pensionaris Merens en een derde gedeputeerde in de vergadering van de Staten van Holland voor intrekking van het besluit. Ze vroegen een commissie van het Hof van Holland de zaak te laten onderzoeken en niet meer dan twee compagnieën ruiters te sturen. Het was vergeefse moeite. De Staten van Holland bleven bij het genomen besluit.
In mei 1793 aanvaardde Meynard een ander hoog ambt. Hij werd commies-generaal van de convooien en
licenten bij de Admiraliteit van West-Friesland. Het ambt van secretaris van de stad Hoorn legde hij
neer. Hij verzocht de Hoornse vroedschap bij zijn ontslagaanvraag om vier gunsten: hij wilde de titel
honorair pensionaris blijven voeren, zijn vaste plaats in de Grote Kerk, die hij als secretaris had,
behouden, bij bezoeken aan Den Haag verblijven in het logement dat de stad Hoorn met vier andere steden
uit het Noorderkwartier daar bezat, en de vergaderingen van de Staten van Holland bijwonen. De eerste
drie wensen werden ingewilligd, de laatste niet, waarover hij zeer verbolgen was. De vrijgekomen plaats
bij de secretarissen werd op voorspraak van Willem V na doorschuiven van de zittende secretarissen in
rang door Meynards zoon Lucas ingenomen. Nog geen twee jaar is Meynard bij de Admiraliteit werkzaam
geweest. In 1794 vielen de Fransen het land binnen. In januari 1795 gaven de steden van de provincie
Holland zich over. De vijf admiraliteitscolleges, die het land telde, werden opgeheven en daardoor raakte
Merens zijn ambt kwijt.
Voor familierelaties: zie familie Merens.
Van Meynard Merens is geen portret bewaard gebleven.
Bronnen
- Kooijmans, Dr. L., 1985, Onder regenten. De elite in een Hollandse stad. Hoorn 1700-1780,
Hollandse historische reeks IV, De Bataafsche Leeuw.
- Merens, Allard, 1957, De Geschiedenis van een Westfriese regentenfamilie. Het geslacht Merens,
Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage, hoofdstuk 7, pp. 194-235.
- Saaltink, Drs. H.W. (annot.), 1992, Vervolg op de Chronyk der Stad Hoorn van de heer Dr. T. Velius,
Vereniging Oud Hoorn, Hoornse Historische Reeks nr. 1, blz. 193-233.
Illustraties
Collectie Museum Van Gijn, Dordrecht
Tekst samengesteld door Trudi Schrickx-Guinée, afgesloten 30 april 2015.