Geboren: 21 april 1800 te Hoorn.
Overleden: 9 maart 1875 te Hoorn.
Zoon van: mr. Frederick Alewijn de Jonge en Margaretha Christina Opperdoes.
Studie: Rechten in Leiden.
Getrouwd: (1) op 30 mei 1828 te Enkhuizen met jonkvrouwe Cornelia Eva Wilhelmina Snouck van Loosen,
geboren te Enkhuizen op 22 april 1801, overleden te Hoorn op 31 oktober 1852, (2): op 18 april 1854
te Hoorn met Margaretha Lambertina Clara Swart, geboren te Maastricht op 25 oktober 1825, overleden
te Maastricht op 2 januari 1894.
Beroep en functies:
- Controleur der Rijksbelastingen in Hoorn, vanaf ongeveer 1828.
- Directeur der Directe Belastingen in het arrondissement Hoorn, vanaf december 1843.
- Rijksbetaalmeester in Hoorn, van 1849-1870.
- Raadslid van 12-10-1830 tot 29-2-1868.
- Lid Provinciale Staten van Noord-Holland van 1840-1847 en van 1850 tot zijn overlijden in 1875.
- Lid Tweede Kamer van 1847-1849.
- Regent van het Protestants Weeshuis van 1834-1864.
- Lid van het college van administratie over de gevangenissen in Hoorn van 1844 tot nog in 1872.
- Voorzitter Commissie van Toezicht op de Stadstekenschool (benoeming bij raadsbesluit 31-1-1845).
- Hoofdingeland van diverse waterschappen (de Beemster, Noorder IJ- en Zeedijk, Hondsbossche en Duinen tot Petten).
- Lid van Comité voor den Noord-Hollandsch-Frieschen Spoorwegen vanaf 1862.
- Lid Brede Kerkeraad van Hervormde Gemeente Hoorn, rond 1865.
- Voorzitter College van Notabelen van Hervormde Gemeente Hoorn, rond 1871.
Onderscheidingen:
- Drager van het Metalen Kruis, een onderscheiding verleend aan de deelnemers aan de Tiendaagse Veldtocht in 1831.
- In 1833 in de adelstand verheven.
- In 1870 benoemd tot Commandeur in de Orde van de Eikenkroon.
Pieter Opperdoes Alewijn heeft zich een groot deel van zijn leven met de politiek beziggehouden. Zijn ideeën hierover heeft hij in brochures uiteengezet. Hij behoorde tot de conservatieve richting. Zo was hij tegen de rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer. Ook was hij tegen artikel 53 van de in 1848 herziene grondwet, dat de onschendbaarheid van de koning behelsde, omdat het gevaar bestond dat deze van de verantwoordelijke ministers niets meer uit zichzelf zou mogen zeggen en zo minder macht zou krijgen. Verder kan hij niet bepaald een voorstander van de vrije drukpers genoemd worden. In het nawoord van zijn ‘historisch-politische herinneringen’ (1869) klaagt hij over het misbruik dat er naar zijn mening van wordt gemaakt.
Zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer heeft korter geduurd dan hij gewenst had: in 1848 werd hij niet herkozen en evenmin bij de herstemming in 1852. In 1868 trok hij zich terug uit de Hoornse gemeenteraad uit onvrede over het financiële beleid van de liberalen, die naar zijn zin te veel met belastinggeld smeten.
In een ander opzicht is hij juist vooruitstrevend te noemen: hij was voorstander van de toepassing van
de moderne verworvenheden der techniek om daardoor de welvaart, met name in het arrondissement Hoorn,
te vergroten. Zo pleitte hij voor een vaste brugverbinding over het IJ. Als lid van de commissie voor
den Noord-Hollandsch-Frieschen Spoorwegen trachtte hij de aanleg van een spoorverbinding Amsterdam-Friesland
te bewerkstelligen. De lijn moest via Hoorn en Enkhuizen lopen, vandaar een bootverbinding met Stavoren
en dan weer verder per spoor. Deze spoorlijn kon dan aangesloten worden op het buitenlandse spoor. Hij
had zelf bij zijn reizen per spoor in het buitenland geconstateerd dat de welvaart toenam door goede
spoorverbindingen. In 1872 kwam hij tot een iets ander inzicht: de spoorverbinding zou gecombineerd
kunnen worden met plannen om de Zuiderzee deels in te polderen. In plaats van over Enkhuizen zou de
spoorlijn over Medemblik moeten lopen en vandaar naar het ingepolderde Wieringen. Over een nog aan te
leggen dijk richting Hindeloopen of Harlingen zou dan de spoorlijn kunnen worden aangelegd.
Inpoldering van delen van de Zuiderzee zou tot grotere welvaart leiden. In zijn visie lag Hoorn niet
meer aan het open water. De Zuiderzee werd verkleind tot een Nieuw Flevomeer. Dit plan van 1872 is zo
niet ten uitvoer gebracht.
Zijn inzet voor een modern provinciaal krankzinnigengesticht naar Frans voorbeeld werd beloond, en wel in Santpoort (Meerenberg).
De bouwkunst had zijn belangstelling. Vandaar dat hij lid was van de Maatschappij tot Bevordering van
de Bouwkunst. Hij was van mening dat ook bij bouwwerken moderne technieken, zoals ijzerconstructies,
konden worden toegepast. Hij bewonderde de moderne gebouwen, die hij op zijn vele reizen in het buitenland
had leren kennen en vond dat velen in ons land te veel bleven steken in de ‘trapjesgevelmanie’.
Het ouderlijk huis aan het Grote Oost (nu nr. 26), dat hij in 1844 na de dood van zijn moeder had
geërfd, liet hij in 1865 door de jonge architect A.C. Bleijs voorzien van een nieuwe loodrechte gevel.
In de bouwaanvraag gaf hij aan dat hij tot dan toe ervan was weerhouden de gevel te vervangen door
de ‘onbegrypelijke wanstaltige bouwtrant, die onze voorvaderen in de overhelling der muren in
acht genomen’ hadden (hij bedoelde het op vlucht bouwen van gevels). Al eerder had Opperdoes
Alewijn verbouwingen aan het pand laten verrichten. In 1847 werd bijvoorbeeld de stalling achter het
huis van een neogotische gevel voorzien.
In zijn persoonlijk leven zette hij in 1854 een stap die in regentenkringen zeer ongebruikelijk was:
hij trouwde met een vrouw van katholieke huize.
- Memorie ter gelegenheid van de oprigting van een Provinciaal Krankzinnigengesticht in Noord-Holland,
1845.
- Memorie, houdende omstandig-critische-beschouwingen en bezwaren, ten opzigte van het reglement,
op het dragen der kosten van den Noorder IJ- en Zeedijk, van den 7 September 1847, goedgekeurd bij
Koninklijk Besluit van 27 November 1851, no. 57, 1856.
- Kort Betoog, over de noodzakelijkheid van den aanleg van meerdere spoorwegen in Nederland, 1858.
- Kort betoog houdende ernstige bedenkingen tegen het plan der doorgraving van Holland op zijn smalst,
met aanprijzing van de verbetering van het Groote Noord-Hollandsche Kanaal in verband met den aanleg
der spoorwegen in het gewest, 1860.
- Memorie behandelende de spoorwegaangelegenheden in het Arrondissement Hoorn, 1860.
- Bemerkingen betreffende de oprigting van een nationaal gedenkteeken voor November 1813, 1863.
- Historisch-politische herinneringen en daarmede in verband staande beschouwingen; aan de beoordeling
der Nederlandsche Natie onderworpen, 1869.
- Eenige bemerkingen betreffende de zoo gewigtige aangelegenheid der indijking en inpoldering van
een gedeelte der Zuiderzee, in verband met de rigting van den Noord-Hollandsch-Frieschen spoorweg,
tusschen Amsterdam en Leeuwarden, 1872.
Bronnen
- Brieffies, Pim, 1977. ‘Jonkheer Pieter Opperdoes Alewijn: een 19e eeuwse Westfriese volksvertegenwoordiger’,
West-Frieslands Oud & Nieuw, 44, pp. 104-107.
- Hoogeveen, Leo en Arie van Zoonen, 2002. Twee eeuwen stadsbestuurders
van Hoorn. Hoornse Historische Reeks, 3. Publicatiestichting Bas Baltus.
- Langen, Boudewijn van, 2008. ‘Villa Alewijn in volle glorie
hersteld’, Kwartaalblad Oud Hoorn, 30 nr. 3, pp. 91-98.
- Leenders, Jos, 1992. Benauwde verdraagzaamheid, hachelijk fatsoen.
Families, standen en kerken te Hoorn te midden van de negentiende eeuw. Hollandse Historische
Reeks, XVII, 458 pp.
- Leenders, Jos M.M., 2012. Hij komt van Hoorn. Hoorn tussen 1795 en
1914, een geschiedenis in 64 verhalen. Hoornse Historische Reeks, 6. Publicatiestichting Bas Baltus,
816 pp.
- Lee, Jos van der, 1992. A.C. Bleijs, bouwmeester. Een onderzoek naar
zijn werk uit zijn Hoornse periode, 1864-1879. Doctoraalscriptie VU.
- Lee, Jos van der e.a., 2009. 't Wees Huys in Hoorn. Geschiedenis van
het Mariaklooster, Burgerweeshuis en Protestants Weeshuis. Bouwhistorische Reeks Hoorn, 13,
Publicatiestichting Bas Baltus, 368 pp. en CD.
- Molhuysen, P.C. en P.J. Blok (red.), 1918.
‘Alewijn, Jhr. Mr.
Pieter Opperdoes’. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 4, p. 35.
- Ottens, Egbert, 2013. ‘Het mooiste stadsgezicht in
heel Nederland’, Kwartaalblad Oud Hoorn, 35 nr. 3, pp. 120-129.
- Talsma, Tj.P.J., 1986. “De groote heeren moeten het maar
weten”. De Tweede-Kamervertegenwoordiging uit het noordelijk deel van Noord-Holland tussen 1840
en 1870.
- Westfries Archief, toeg. nr. 1686, inv. nr. 72, akte 225, Notarissen Hoorn
kantoor I, testament P. Opperdoes Alewijn.
- Westfries Archief, toeg. nr. 0349, inv. nr. 481, Gemeentebestuur Hoorn,
ingekomen stukken, 25-4-1865.
- Parlementair Documentatie Centrum.
Illustraties
- Portret Opperdoes Alewijn: WFA, Beeldbank, nr. 587.
- Foto's Grote Oost: H. Stumpel.
Tekst samengesteld door Trudi Schrickx-Guinée, afgesloten 20 juli 2014.