w
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 38e bundel, pagina 108-118.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1971.
Auteurs: H. Janse en S. de Jong.
Omstreeks 1630 stichtten de Hoornse huis timmerlieden, verenigd in het
Sint-Josefgilde 1) op een terrein, gelegen 'In den Dal' achter het Pesthuis
aan het Weidje (thans de Veemarkt), een nieuw gildehuis. De eerste samenkomst wordt gemeld in 1631, zonder dat verder
blijkt, hoe dit gebouw tot stand is gekomen. Het bestaat uit een begane grond en een verdieping en men betreedt het
door een deur links in de lange gevel aan de binnenplaats, achter Dal 5.
Beneden is thans een lege ruimte, waarin eertijds de proeven van toelating tot het gilde werden afgelegd. Voor het
onderhoud betaalde men daarbij enkele stuivers per dag gebruik aan huur. Nog tot in het begin van deze eeuw was het
vertrek als timmerwerkplaats in gebruik. Deze ruimte is overdekt door een eenvoudige grenen balklaag, waarin aan de
binnenplaats-zijde het halve stenen gewelf rust, dat de vuurplaat van de stookplaats op de verdieping draagt.
|
De gildekamer was gebouwd tegen een belending aan de westzijde. Een dichtgemetselde doorgang in de achtermuur overdekt
door een houten latei 2) bewaart de herinnering hieraan. In 1686 ontvangt het
gilde een bedrag van 500 gulden voor de verkoop van dat huis. In het kasboek van het Huiszittenden
Armenhuis 3) staat op 3 Aug. 1686 vermeld: 'aen voochde van Sint Josefsgilde
voor het huys staande naast het huyssittende armenweeshuys waarvan guyt schelde is gepasseert
ƒ 500.-.-. 4)
De bovenruimte, het eigenlijke gildelokaal, bereikt men over een trap in de linker hoek, in de 17de eeuw waarschijnlijk
een spiltrap. De gildekamer werd gekenmerkt door een houtskelet, in de vormen van het tweede kwart van de 17de eeuw.
De balken worden ondersteund door stijlen langs de muur; tussen de stijlen en de balken werden schoren aangebracht,
korbelen, die aan de voorzijde voorzien zijn van een in- en uitgezwenkt profiel, een vorm die hen in Amsterdam de naam
'zwanehalse karbelen' deed krijgen. Dat houtskelet was de voortgezette traditie van het alom in Noord-Holland gebouwde
houten huis 5). De buitenmuren hadden daardoor geen dragende functie en men
maakte ze daarom slechts een halve steen dik. Ook de beide topgevels waren een halve steen dik. De timmerlieden
vertrouwden op de hechtheid van de houtconstructie van skelet en dak. Dat de gevels van steen werden opgetrokken is een
gevolg van de ordonnantie van 1613 waarbij voorschriften voor Hoorn werden vastgesteld met betrekking tot het bouwen
van nieuwe huizen en het veranderen van kappen.
Voetnoten:
1. Over gilden en timmerlieden leze men: H. Janse, 'Bouwers en Bouwen in het verleden'. Zaltbommel 1965.
2. Latei is draagbalk als steun boven een opening in een muur.
3. Huiszittende armen zijn die armen of bedeelden, die niet in een tehuis zijn opgenomen en geen bedelaars zijn (van Dale).
4. Gemeente-archief Hoorn nr. 534.
5. H. Janse en S. de Jong, 'Houten huizen, een unieke bouwwijze in Noord-Holland'. Zaltbommel 1970.