Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 43e bundel, pagina 51-76.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1976.
Auteur: H. A. van Vessem.
De geschiedenis van de Latijnse school in Hoorn (of moeten we zeggen de voorgeschiedenis?) begint in 1359. In dat jaar is - in een slechts in afschrift bewaard gebleven oorkonde - voor het eerst sprake van 'die scole . . . te Hoerne'.1) De school 'ende die scolastrie' werden toen 'met allen vervalle, ende nutschappe' door graaf Albrecht gegeven aan Andries Gherbrantsz. 'te houden ende te bewaren tot onser eeren en ter goeder liede orbaer'. Dat wil zeggen Albrecht schonk de school en zijn recht om die te besturen (de schoolmeester aan te stellen, het lesprogram vast te stellen) mèt alle lasten ( onderhoud) en lusten (schoolgelden) aan genoemde Andries Gherbrantsz. met de bedoeling dat deze dit privilege zou bezitten tot eer van de graaf en tot voordeel van de burgers.
Wie was Andries Gherbrantsz.? In het stadsarchief worden twee oorkonden
bewaard waarin hij wordt genoemd 'vice-cureit' in Hoorn.2) Hij oefende
dus in de parochie Hoorn de zielszorg uit voor iemand, die in naam als
de pastoor gold maar door het bezit van een andere parochie geen tijd
had het ambt waar te nemen. Deze 'onder-pastoor' zal de hem in 1359
geschonken extra inkomsten zeker goed hebben kunnen gebruiken. De
parochie Hoorn was nog niet zo groot en bezat zelfs geen stenen
kerkgebouw. Het eerste (houten) kerkje - buitendijks - was in 1328
verbrand en het zou nog tien jaar (tot 1369 dus) duren voordat men met
de bouw van de (Gotische) 'Grote Kerk' op het tegenwoordige Kerkplein
begon.3)
Uit de oorkonde van Albrecht blijkt duidelijk dat de school al vóór
1359 bestond. Gezinspeeld wordt nl. op eerdere dergelijke schenkingen
door de voorvaderen van de graaf. Waarschijnlijk is zij in dezelfde tijd
gesticht als het eerste kerkje (in iedere parochie hoorde immers een school) enkele
jaren vóór de brand, ca 1323.4)
Het is niet onmogelijk dat Andries Gherbrantsz. aanvankelijk zelf aan de school les gaf. In kleine parochies deed de pastoor dat in die tijd meestal.5) Mogelijk stelde hij later, toen de parochie groter werd (de opzet van de 'Grote Kerk' van 1369 wijst in de richting van een snelle groei) een van de andere geestelijken aan als 'schoolmeester'. In ieder geval zal in de Middeleeuwen ook in Hoorn een sterke band hebben bestaan tussen school en kerk. Zo zullen de scholieren (ook 'klerken' genoemd) de diensten in de kerk met koorzang hebben moeten opluisteren. Dit was een van de redenen dat het ondrwijs in het Latijn zo'n grote plaats innam. Bovendien traden de meeste jongens later toe tot de geestelijke stand. Ook daarom moesten ze de taal van de kerk goed beheersen. De naam 'Latijnse school' treffen we echter in de Middeleeuwen nog niet aan. Het Latijn dat werd onderwezen was ook niet het later zo vermaarde klassieke Latijn. Zolang er nog geen particuliere scholen in de stad bestonden sprak men gewoon van dè school ('die scole').
In 1396 schonk graaf Albrecht 'zijn' school aan de stad.6) Hoorn had een 'afdeling onderwijs' gekregen. Pas in 1464 echter blijkt iets van de zorg van de stad voor de nieuwe school, maar dat zal wel aan de gebrekkige overlevering te wijten zijn. De burgemeestersrekening van dat jaar vermeldt de uitgave van zes stuivers voor de aankoop van boeken. In 1497 schonk de stad de schoolmeester een tabbert, terwijl deze in 1502 en 1517 een extra toelage ontving omdat de binnengekomen schoolgelden beneden het normale bedrag waren gebleven.7) De meester moest immers leven van het geld dat de leerlingen voor de lessen betaalden!
1) Groot Charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en Heeren van Vriesland (uitg. dr. F. van Mieris), dl. 3, Leiden 1755.
2) C. J. Gonnet, Inventaris van het Archief der stad Hoorn, Haarlem 1918, regest 58 en 69.
3) Th. Velius, Chronyk van Hoorn, Hoorn 1740, pag. 17,18.
4) Velius, Chronyk van Hoorn, pag. 12.
5) H. W. Fortgens, Meesters, scholieren en grammatica, Zwolle 1956, pag. 45.
6) Gonnet, Inventaris Hoorn, regest 76.
7) P. Koster, Hoorn in de Middeleeuwen - De economische ontwikkelingsgang van een Westfriesche stad, Amsterdam 1929, pag. 49,50.