Het hofje vanaf de toegang gezien.
Meestal bestaat de grondvorm van een hofje uit een aantal huisjes met de voorzijde naar een
rechthoekige binnenplaats gewend. De achterzijde vormde een gesloten wand. Een kleine, later een
opvallender toegangspoort vormde de verbinding tussen de binnenplaats met de straat. De binnenplaats
was vaak ingericht als moestuin en bleek. Een of meer gemeenschappelijke waterpompen zorgden voor de
(drink-)watervoorziening. Op een meer afzijdige plek was nog het gemeenschappelijke secreet of gemak
te vinden. In een der gevelwanden op een vaak prominentere plaats, in een wel of niet vergroot of
aangepast huisje, bevond zich dan nog de regentenkamer.
Deze vorm is voortgekomen uit de middeleeuwse begijnenhofjes. Begijnen waren ongehuwde vrouwen of
weduwen die in gemeenschappen leefden en de gelofte van kuisheid hadden afgelegd, echter niet die van
armoede zoals bij kloosterlingen. De begijnenhofjes waren dus nog van rooms-katholieke signatuur.
Na de Hervorming van ± 1578, trad een grote wijziging in betreffende zorg van o.a. van ouden van dagen, weduwen en weduwnaren. De organisatie van charitatieve instellingen kreeg een protestantse signatuur zonder directe bemoeienis van de kerk. Deze uitte zich onder meer door het stichten van wooncomplexen, hofjes genoemd, door vermogende protestantse particulieren of beroepsverenigingen, de gilden, ten behoeve van ongehuwde vrouwen, weduwen of weduwnaren. Doorgaans vormden de stichters tevens het bestuur ofwel het College van Regenten van een hofje. Een voorbeeld van een gesticht hofje door particulieren is het Claas Stapelshofje. Dit hofje is ook het enige hofje dat in Hoorn is gesticht voor genoemde doelgroepen.
In de periode van de stichting van het hofje konden bejaarden, die niet meer zelfstandig hun eigen
huishouden konden verrichten en niet de mogelijkheid hadden bij familie in te wonen, maar zich nog wel
persoonlijk konden verzorgen, huisvesting krijgen in het Sint Pietershof aan het dal. Bejaarden zonder
financiële vermogen konden voor zover er plaats was terecht in het Sint Jansgasthuis op het Kerkplein.
Voor de niet geheel onbemiddelde tussengroep was het juist het moeilijkst om te voorzien in een menswaardig
leven en om onderdak te krijgen. Het vullen van deze leemte was reden voor drie Hoornse burgers, Jan Jansz.
Koekebacker, Pieter Bos en Claes Stapel, in 1682 het Claas Stapelshof te stichten en wel “tot
onderstand van eenige weduwe ende vrijster die niet wel konne voort komen”.
Pieter Bos was koopman, Jan Jansz. Koekebacker waarschijnlijk ook. Claes Stapel was notaris. De eerste
twee waren van doopsgezinde huize en de laatste was remonstrants gedoopt.
Vanuit hun christelijke achtergrond uit naastenliefde naar vermogen dienstbaar te zijn aan de zwakkere,
vormde dit de grondslag het hofje te stichten. Zoals meestal het geval was bij de stichting van een
hofje waren ook hier de stichters de eerste regenten.
Toch was hun regentschap van korte duur. Reeds spoedig na de stichting ontstonden moeilijkheden van
financiële aard in de privé sfeer. Zij waren uiteindelijk niet in staat aan hun financiële
verplichtingen te voldoen of betaalde hun inzettermijnen niet op tijd. Dit deed afbreuk aan het onderling
vertrouwen en ondermijnde tenslotte een goede samenwerking. Jan Jansz. Koekebacker stierf reeds in december
1684 of vlak nadien en Claes Stapel in 1685.