Schoolklas tweede helft 19e eeuw
(Kinderboekje WFM)
Tot ver in de Middeleeuwen was het onderwijs in handen van kloosters. Als gevolg
van de opkomst van de steden, vanaf ca. 1200, en de Reformatie, in de 16e
eeuw, verloor de kerk veel van haar macht. Het geven van onderwijs werd
overgenomen door de stadsbesturen. Zij richtten eigen scholen op,
schrijfscholen en bewaarscholen. Op de kloosterscholen werd lesgegeven in het Latijn,
op de schrijfscholen in de volkstaal. Op de bewaarscholen werd eigenlijk meer op
kleine kinderen gepast, dan dat er onderwijs werd gegeven. Deze
bewaarscholen werden ook wel breischolen genoemd, omdat kinderen er ook konden
leren breien. De bewaarschool werd vaak geleid door een vrouw. Sinds 1806
is het onderwijs een staatsaangelegenheid geworden, maar pas in 1900 trad
de leerplichtwet in werking. Sindsdien zijn ouders en verzorgers verplicht hun
kinderen voor een bepaald aantal jaren naar school te sturen. In het begin
was dat 6 jaar, de Lagere School periode.
Schoolklas anno 1850 (Afb: Atlas van Stolk)
Tot ongeveer het midden van de 19e eeuw verliepen de lessen op scholen nogal rommelig. Vaak werd er lesgegeven door een onderwijzer die hiervoor niet was opgeleid en die bovendien slecht werd betaald. Kinderen van verschillende leeftijden zaten door elkaar in een lokaal en waren allemaal zelfstandig, of in kleine groepjes, met wat anders bezig. In de loop van de 19e eeuw kwam er een opleiding voor onderwijzers. En ontwikkelde zich het klassikale schoolsysteem, waarbij groepen kinderen van min of meer dezelfde leeftijd bij elkaar in een lokaal werden geplaatst. In rijen achter elkaar opgestelde schoolbanken. De leerlingen kregen hier allemaal op hetzelfde moment dezelfde leerstof voorgeschoteld.