Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Iets over Velius en zijn bronnen (3/6)

Blijkbaar wordt hier gedoeld op de wijze waarop de Remonstrantsgezinde Velius verhaalt hoe in 1618 Prins Maurits de wet in Hoorn verzette en hoe de nieuwe Contra-Remonstrantse regenten vervolgens de stad bestuurden. Een zoon van Velius, Cornelis Dirksz, blijkt volgens dezelfde raadsnotulen te hebben gezegd, te wensen dat men in de tekst, zoals die in druk was verschenen „t'een en t'ander had mogen rechten”.15)

In dit verband moet worden teruggekomen op het voorwoord bij de derde druk van de drukker. Hij deelt mee, dat hij al geruime tijd tot het uitgeven van een nieuwe druk had willen overgaan, maar dat hij dit niet wilde doen zonder te beschikken over „de Schriften, die ik wiste dat den Autheur na 't uytgeven van den laetsten Druk, tot verbeteringe en vermeerderinge van zyn Chronyk beschreven en nagelaten had”. De erfgenamen maakten echter „om seekre redenen” lange tijd bezwaar om hem die ter hand te stellen. Men zal die redenen wel mogen zoeken in de moeilijkheden, die door de publicatie van bepaalde passages uit de nagelaten tekst verwacht konden worden.

Bevatte Velius' schriftelijke nalatenschap een volledig afgeronde herziening van de tweede druk? Het is mogelijk, dat de schrijver met dit werk niet gereedgekomen is, en dat hieruit het ontbreken van een behoorlijk voorwoord en van het jaar 1617, alsmede de onregelmatigheid, die Abbing heeft geconstateerd, te verklaren zijn. Het lijkt echter vreemd, dat de auteur de aanvulling van de kroniek begonnen is met een jaar over te slaan, vooral daar hij met de herziening van de oude tekst druk bezig blijkt te zijn geweest en de tekst van de aanvulling verder geen hiaten schijnt te vertonen. Bij 1618 valt Velius (dus na de aanhef van een andere hand aan het begin van het vijfde boek) bovendien bijzonder abrupt midden in de politieke crisis: Hoorn voelt zich in maart 1618 bedreigd door een veronderstelde poging van Maurits om door list troepen in de stad te brengen en op die manier de Contra-Remonstranten aan het bewind te helpen.16) Men zou bij een verhaal, dat daarna zeer uitgebreid verder gaat over de gevolgen, die de twisten tijdens het Bestand voor Hoorn hadden, en hierbij ook de belangrijkste gebeurtenissen op nationale schaal niet onvermeld laat, een inleiding verwachten, waarin een en ander over de oorzaken van het conflict wordt gezegd.17) Wegens het ontbreken van die inleiding en van het jaar 1617 in de kroniek moet, zo menen wij, rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat een deel van de door Velius nagelaten tekst niet in de derde druk is opgenomen. Door welke oorzaak? De erfgenamen kunnen een stuk hebben achtergehouden of hebben verboden mee te delen. Er was misschien ook al iets zoekgeraakt van het manuscript in 1648. Of zou de drukker een deel van de tekst hebben weggelaten? Abbing18) haalt een plaats aan uit de Historie der Reformatie van Geraert Brandt,19) volgens welke sommigen meenden, dat Velius in zijn vermeerdering van de tweede druk uitvoerig geschreven zou hebben over in 1616 voorgevallen kerkelijke twisten in Avenhorn en Grosthuizen, dorpen in het rechtsgebied van Hoorn, en over het ingrijpen daarin van de Hoornse magistraat, „maar dat eenigen van de zijde der Remonstranten, die, na't overlijden van Velius, den laatsten druk in 't licht bragten, middel vonden om die dingen te verduisteren, of uit te schrappen”. Brandt verklaart evenwel dat hem hiervan nooit enig bewijs gebleken is. Velius, die Doopsgezind was,20) zou volgens deze nog uit de 17e eeuw daterende veronderstelling niet alleen tegenover de Remonstranten critisch hebben gestaan. Hoe het ook zij, in ieder geval blijkt men in die tijd getwijfeld te hebben aan de volledigheid van de tekst van de derde druk.

Concrete bewijzen ontbreken evenwel. Evenmin is te achterhalen of Velius een nieuw-geschreven voorwoord heeft nagelaten, dat dan vervangen zou zijn door het lichtelijk-gewijzigde van de tweede druk. Of het er geweest is of niet, de drukker kan er in elk geval belang bij gehad hebben om de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het boek zoveel mogelijk bij de overleden auteur te laten en daarom diens voorwoord bij de tweede druk hebben aangepast aan de behoeften van de derde druk. Hij legt in zijn eigen voorwoord nogal de nadruk op het feit, dat hij niets dan Velius' eigen tekst publiceert; dit zegt hij overigens in verband met een oproep, die hij door aanplakbiljetten en met toestemming van burgemeesteren aan de burgerij had gericht, om gegevens af te staan over de geschiedenis van Hoorn, en die niets had opgeleverd.

De vierde druk (1740)21) is een door S. Centen van aantekeningen voorziene herdruk van de derde. Voor de bestudering van de tekst van Velius heeft deze uitgave geen zelfstandige betekenis.
Velius verwijst bij zijn berichten niet stelselmatig naar vindplaatsen. Weliswaar duidt hij zijn bron, speciaal in de tweede en de derde druk, in een vrij groot aantal gevallen met enkele woorden aan, maar meestal gebeurt dit zonder dat nadere inlichtingen, zoals de naam van een zegsman of een briefschrijver, de juiste titel van een boek of geschrift, de bewaarplaats van een document, worden verstrekt. Zijn bronvermeldingen dienen vaak om de geloofwaardigheid van zijn mededelingen of van zijn mening omtrent duistere punten te versterken; ook wel om de authenticiteit van een door hem in de tekst opgenomen stuk te staven (b.v. bij de tekst van een brief van de Prins van Oranje uit het jaar 1572: „De inhoud / welk ik uyt d'autentijke Copie self getrokken hebben / was als volgt.”22))

Wij zullen geen volledig overzicht geven van de door Velius gebruikte bronnen, doch ons beperken tot enige opmerkingen over de grondslagen van Velius kennis omtrent de geschiedenis van Hoorn tot en met de eerste decenniën van de 16e eeuw.
Op het jaar 1536 wijdt Velius – in alle drukken23) – een aantal regels aan „het principale van onse Stads oude Chronijksken”, dat met dit jaar eindigt. Hij kent de naam van de schrijver niet, maar er wordt gezegd, dat hij Pater van het Sinte Geertenklooster te Hoorn is geweest. Centen haalt in zijn aantekening nr. 406 de schrijver aan van „Oudheden en Gestichten in Noord-Holland”, die in 1529 een zekere Bartholdus Franciscus op die post vermeldt. In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek vereenzelvigt Wijnman,24) zonder dit nader toe te lichten, de door Velius genoemde kroniek met „de Origo Civitatis Hornensis, thans in het Prov. Archief te Haarlem, Register van Aanwinsten no. 705.”

Het aldus omschreven handschrift bevat onder meer een in het Nederlands gestelde kroniek betreffende de geschiedenis van Hoorn, die de Latijnse titel ‘Origo Civitatis Hornensis’ (Oorsprong van de stad Hoorn) draagt. De laatste regels ervan slaan inderdaad op een feit uit 1536, nl. de uitdieping en verwijding van de haven25) – een bericht, dat men ook bij Velius aantreft en wel vlak voor de bovengenoemde passage over de aan de Pater van Sinte Geerten toegeschreven kroniek. De tekst van het kroniekje uit het handschrift te Haarlem en die van Velius vertonen een aantal sterke overeenkomsten. Het meest treffend is die in de volgende mededelingen betreffende de verovering van een Hollandse koopvaardijvloot door Franse kapers in 1475.

Hs. Aanw. nr. 706 in R.A. in Nd.Holl., fo. 21 vso.
daer menich schipper ende coopman om bijster ende verdorven worde ende sommige van dyen die ick gekent hebben binnen der stede van Hoorn cranck van hoofde worde overmits sy van grote Ryekdommen by alsulcke quade fortune tot grote Armoede gecomen waeren.
Velius' Chroniick van Hoorn, eerste druk, p. 53.
Menich Copman ende scipper rijeke lieden werden ganseh bedoruen / ia sommige binnen Hoorn die de geene (daer iek dit uytgenomen hebbe) seyt ghekent te hebben / werden ganseh cranck van hoofde / door dat sy dese haestighe veranderinghe uyt Rijcdom in Armoede niet en conden draghen.
(De tekst in de tweede en de derde druk verschilt niet essentieel van die in de eerste.)26)