Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 36e bundel, pagina 74-95.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1969.
Auteur: Mieke Canneman.
De stamvader van het geslacht Messchaert of Messchert was Dirk Messchaert, die, geboren in 1555,
vanuit West-Vlaanderen naar Haarlem trok. Zijn zoon Dirk vestigde zich als meester tinnegieter in
Rotterdam. Omstreeks 1700 trok diens achterkleinzoon Dirk Messchaert naar Hoorn, waar hij driemaal in
het huwelijk trad met ingezetenen van Hoorn. Hij vormde een nieuwe tak van de familie, terwijl de
andere tak, die in Rotterdam bleef, en mede de families Van Ingen Messchaert, De Normandie Messchaert,
Huizinga Messchaert en Messchert van Vollenhoven voortbracht, na 1665 de 'a' uit de naam wegliet.
Daar de familie doopsgezind was, behoorde ze niet tot de regentenfamilies.
In Hoorn bleef Klaas Messchaert in dezelfde branche als zijn voorvaderen en werd ijzerkoopman, welk
beroep zijn zoon Pieter voortzette. Deze Pieter trouwde in 1848 met Maria Schouman
(1). Zij stamde uit een
Dordts geslacht, dat een aantal schilders had voortgebracht
(2). Pieter Messchaert
had eveneens artistieke aanleg. Hij tekende niet onverdienstelijk
(3), maar zijn liefde ging
vooral uit naar de muziek.
De leiding over het muziekleven in de stad Hoorn berustte toen bij de stadsmuziekmeester H. A. Meyroos.
Deze richtte in 1851 de liederen tafel 'Sappho' op, waarvan hij het directeurschap uitoefende. Pieter
Messchaert werd hiervan in 1854 president, een functie die hij 33 jaar zou vervullen. Toen Meyroos in
1862 naar Arnhem vertrok, volgde H. F. A. Utermöhlen hem als directeur op
(4).
In het gezin Messchaert-Schouman werd in 1857 Johannes Martinus Messchaert geboren als jongste van drie
kinderen. Zijn oudere broers waren Nicolaas Aplonius en Pieter Johannes
(5). Zij toonden zich alle
drie muzikaal. In deze huiselijke sfeer, die zo geschikt was voor de ontplooiing van de muzikale
capaciteiten, verliep de jeugd van deze kinderen. Vader Messchaert liet hen door Utermöhlen lesgeven
(6). Zo leerde Johan op
jonge leeftijd spelen op het driekwart viooltje
(7), dat de heer Utermöhlen
hem in bruikleen gaf. Wellicht ontplooide zich toen al Johans muzikaal leiderschap: met zijn vriend
Adriaan Brouwer richtte hij de 'jeugdige muziekvereniging Oefening' op, die in 1870 onder zijn 'directie'
de eerste uitvoering gaf
(8). Lager onderwijs kreeg
Johan in Midden-Beemster bij meester Rogge, waar hem ook de beginselen van de zangkunst werden bijgebracht
(9). Hij gebruikte hiervoor
een zangboekje, dat hem naast grondige zangoefeningen ook de nodige levenswijsheid bezorgde
(10). Van 1871 tot 1873
volgde hij lessen aan de Rijks Hogere Burgerschool in Hoorn
(11). Zijn oudste broer
Nico werd leraar, de andere, Piet, werd compagnon van zijn vader in de ijzerzaak aan het Breed in Hoorn
(12).
Johan ging in 1873 naar Arnhem, waar hij in een kwekerij zijn opleiding zou krijgen als bloemist. In
deze stad vond hij de man, met wie zijn vader in Sappho had samengewerkt, H. A. Meyroos. Arnhem bood
meer mogelijkheden op muzikaal terrein dan Hoorn, zodat Johan daar meer in opging dan in de opleiding
tot het werk, waarvoor hij eigenlijk naar Arnhem was gekomen.
Hij kreeg van zijn vader gedaan, dat hij een opleiding in het bloemkwekersvak mocht ruilen tegen een
studie als violist, die hem door Meyroos gegeven werd. Messchaert speelde mee in het orkest van de
Duitse opera in Arnhem en werd tevens lid van de Arnhemse zangvereniging.
Het verhaal wil, dat de stem van Messchaert 'ontdekt' werd door Meyroos, toen hij een liedje zong voor
diens tweejarig zoontje. Meyroos liet hem daarop, toen een van zijn solisten plotseling uitgeschakeld
werd, de bassolo zingen in 'Der Rose Pilgerfahrt', een wereldlijk oratorium van Robert Schumann. Toen
hij daarmee succes geoogst had, liet hij Messchaert zingen op Hervormingsdag in geestelijke liederen
van Meyroos, en in een uitvoering van het oratorium 'Elias' van Felix Mendelssohn
(13). Messchaert volbracht
deze uitvoeringen als dilettant. Gedurende een groot deel van de negentiende
eeuw drukte het dilettantistische element zijn stempel op het Nederlandse muziekleven. Deze 'liefhebbers'
namen met de 'meesters' (de beroepsmusici, grotendeels voortgekomen uit de Duitse toonkunstenaarsstand),
de plaatsen in de orkesten in, en legden, qua aantal, bestuur en beleid, het meeste gewicht in de schaal
(14).
Na Messchaerts vertolking van 'Elias' was het enthousiasme voor zijn stem zo groot, dat Meyroos hem
aanried zich niet langer op de viool, maar in de zang te bekwamen.
Op het gebied van het Hoger Muziekonderwijs was Nederland achter in vergelijking tot andere landen.
De in 1829 opgerichte Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst bad in diverse plaatsen muziekscholen
gesticht
(15), maar tot de oprichting
van een Conservatorium was het nog niet gekomen. Daarom ging Messchaert
naar Keulen. Hij kreeg er onderricht in lied- en oratoriumzang, vioolspel en harmonie- en compositieleer,
respectievelijk van Carl Schneider, J apha en Ferdinand Hiller
(16). Hij bleef hier
anderhalf jaar. Aan het eind van deze periode had zijn eerste optreden plaats als geschoold zanger op
3 juni 1878, bij een kerkdienst in de Hooglandse Kerk te Leiden, ter gelegenheid van het overlijden
van Koningin Sophie
(17). Hij wilde zich
evenwel nog verder specialiseren en vervolgde op 20 september 1878 aan het Conservatorium van Frankfort
voor een jaar zijn studie bij de liederen- en balladenzanger Julius Stockhausen
(18).
Als afsluiting van zijn leertijd volgde Messchaert gedurende twee jaar onderricht in de dramatische
toonkunst aan de Königliche Musikschule in München, de stad waar de opera-cultuur bloeide
dankzij de stimulerende activiteit van Koning Lodewijk II van Beieren en diens vriendschap met Richard
Wagner
(19). Messchaert toonde
zich een goede leerling. Zijn rapporten waren uitstekend. Volgens zijn leermeesters had hij 'sehr viele
Fähigkeiten'
(20).