Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 56e
bundel, pagina 71-76.
Uitgave:
Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1989.
Auteur: P. Kistemaker.
In de door Jan Masereeuw (1799-1855) - de zogeheten 'profeet van Opperdoes' - nagelaten correspondentie
zaten ook enkele oude tabaksmerken; daterend van ongeveer 1850. Niet zó verwonderlijk, want
Jan Masereeuw gebruikte de lege tabakszakken van zwaar grof papier als omslagen voor zijn predikaties.
De tabak werd in zijn tijd in pondszakken verpakt. Pas later gingen tabaksfabrikanten er toe over om
tabak óók in halve pondszakken op de markt te brengen. Minder straffe rokers bewaarden
hun tabak in een houten vaatje, waaruit ze de tabakspot naar behoefte bijvulden.
Om de tabak ook tijdens het werk goed droog te houden droeg iedere roker in die tijd een tabaksdoos
bij zich. Meestal vervaardigd van geel- of roodkoper. Soms ook van zilver en bij grote rijkdom zelfs
van goud. Zo'n tabaksdoos was gewoonlijk versierd met ingesneden bijbelse figuren. In de jaren van de
verlichting ook wel met zeer deugdzame spreuken. Hoewel er ook nog wel eens sprake was van wat ondeugende
opschriften. Bij zeevarenden was de doos soms met schildpad- of robbenleer bekleed. Mooie tabaksdozen
werden soms met parelmoer ingelegd.
De eerste 'kalken' pijpjes hadden maar een kleine kop. Om de doodeenvoudige - praktische - reden dat
tabak in de Napoleontische jaren voor het gewone volk aan de zeer prijzige kant was. De meer welgestelden
rookten uit een lange Goudse pijp, meestal merk Goedewaagen. Omdat die lange pijpen erg breekbaar waren
werden ze na het roken meestal rechtop gezet in een pijpenstander. Tegen het 'vonkenstrooien'
diende een pijpedop, vervaardigd van dun gevlochten ijzerdraad en met een dun kettinkje aan de pijp
bevestigd.
De gemakkelijkste manier van aansteken geschiedde met een 'glommen'; dat wil zeggen met een
gegloeide turf in een 'vuurpokes'. Dat was een soort koperen test op pootjes, met een houten steel. Zo'n 'vuurpokes'
was één van de vaste attributen van een roker.
Veel moeilijker was het gebruik van een tondeldoos: een blikken of koperen doosje, gevuld met 'tondel',
gebrand linnen, soms ook zwam, een vuursteen van kwarts en een ovalen stalen ring. De kunst was om met
de ring zo hard op de vuursteen te slaan dat er een vonk oversloeg op de tondel, die dan vlam vatte.
Met de dop van de tondeldoos kon het vuur vervolgens weer worden gedoofd.