Het schip
Het is opvallend hoe hier voor een protestantse kerk alle onderdelen van het interieur rijkelijk
behandeld zijn met ornamentering, profilering en houtbewerking. Het toegepaste eclecticisme
(of historicisme) met veel gebruikmaking van ornamenteringsvormen in neo-renaissance en neo-classicistische
trant, met uitzondering van de preekstoel, bood hiertoe dan ook uitstekende mogelijkheden. Kenmerkend
voor die tijd is ook de grondkleur okergeel met vaak gehout motief van het houtwerk.
Overzicht interieur vanaf orgelverdieping.
De tegen de toren in het schip gebouwde consistoriekamer/vergaderruimte is door een houten
wand van het overige deel van het schip gescheiden. Tijdens de restauratie van 1976/78 is de consistoriekamer
door verplaatsing richting schip van 1 tot 2 traveeën vergroot en is een hedendaags historiserende
inrichting aangebracht. De zijde van de torenmuur toont bouwsporen van de dichtgezette toegang van
toren naar schip, waardoor onder de toren door het schip onbereikbaar is geworden, zoals dat in de
Oude- of St. Maartenskerk in Zwaag nog wel het geval is. Tegen dit torenmuurgedeelte bevindt zich ook
het reeds genoemde enige middeleeuwse gebint.
Boven de consistoriekamer in de westelijke traveeruimte is een tweede vergaderkamer ingericht. In de
torenmuurzijde van deze kamer in de ook hier zichtbare reeds genoemde dichtzetting bevindt zich een
deur, die toegang geeft tot de toren. In de traveeruimte naast deze vergaderkamer staat het orgel.
Achter in het schip tegen de houten wand, die het schip van de consistoriekamer scheidt, is een ere-
of herenbank opgesteld. Deze stond dus voor 1976 één travee terug. Het achterschot
van de bank als onderdeel van de afscheidingswand draagt op twee dubbele pilasterstellingen een fries
met licht gewelfd architraaf. Het front bestaat ook uit een fries met twee dubbele pilasterstellingen
met basement. De pilasters eindigen in een bolvormig ornament. De plaats van de pilasters correspondeert
met die van de pilasters van het achterschot. Het opgaande effect van de pilasters zet zich voort door
de daarmee weer corresponderende plaatsing van de stijltjes van de orgelbalustrade. Tussen de stijltjes
of balusters zijn panelen aangebracht, zodat een gesloten balustrade wordt gevormd. De hoeken en het
midden van de z.g. spiegels van de panelen zijn getooid met loofmotiefjes.
Haaks op de langsmuren staan de “gewone” banken opgesteld. Een tiental ervan toont
nog de nu niet meer fungerende tekst “te huur”. Aan de toegangszijde van de banken bevindt
zich een paneeldeurtje. Het middenvak tussen de twee bankrijen bestaan uit z.g. oud-hollandse met biezen
gematte stoelen.
De oostelijke bankenrij met 6 “huurbanken”.
Links en rechts in het koor bevinden zich respectievelijk de ambtsdragersbanken (ouderlingen-
en diakenen). De overkappingen of luifels ervan zijn aan de randen afgezet met een architraaflijst.
Aan de muurzijde steunen de overkappingen op het achterschot en een kraaghout in liggende ojiefvorm.
Het kraaghout steunt op twee houten pilasters in ionische vormen en twee getordeerde ijzeren zuiltjes,
eindigend in een corintisch kapiteeltje, dragen de overkapping aan de voorzijde.
Het houten koor- of doophek van ±1.60m hoog vormt met de naar de korte zijde van de
ambtsdragersbanken (ouderlingen en diakenen) de afscheiding tussen koor en schip.
Het doophek zelf bestaat in het midden uit twee vaste segmenten met links en rechts ervan een deurtje,
aansluitend aan de ambtsdragersbanken. De deurtjes bestaan uit twee panelen met op elk een loofmotief.
Ook de twee vaste segmenten tussen de deurtjes bestaan uit twee panelen. Zij zijn geornamenteerd met
uit houtgesneden muziekinstrumenten, strikken van gerimpelde linten en liggende, deels hangende
houtgesneden praaltrossen in Lodewijk-XVI trant. De segmenten zijn van elkaar gescheiden door zuiltjes
in ionische trant. De zuiltjes staan op sterk bewerkte hoge piedestals (voetstukken). Aan de bovenkant
eindigen zij in een ionisch of volutenkapiteel met daarop een bol vormig ornament. De houten ondersteuning
van de lezenaar van het koorhek is gesneden in de vorm van een gestileerd fors acanthusblad.
Aan detaillering en versierring aan het doophek is meer aandacht geschonken dan die van de ambtsdragers-
en overige zitbanken. Ook de vormgeving wijkt af van het overige kerkmeubilair. De vervaardiger of
ontwerper van het eigenlijke hek zou dus een ander kunnen zijn geweest dan die van de banken. De afwijking
zou mogelijk ook in verband hebben kunnen staan met de verbreding van het koor in 1864. Door deze
verbouwing moesten het doophek en de opstelling van de ambtsdragersbanken immers ook aangepast worden.
Het koorhek.
De eiken preekstoel in het koor bestaat uit een achtkantige kuip en een rug- en achtkantige
bovenklankbord. Het voetstuk van de kuip rust op een achtkantige sokkel van Bentheimer zandsteen. Het
geheel is in laat-renaissance of manieristische stijl uitgevoerd en rijkelijk voorzien van houtgesneden
en -gestoken versieringen. Het bovenklankbord is echter wel van latere datum. Elke zijde van de
achtkante kuip bestaat uit een paneel, waarin een rondboogje rustend op kapitelen van pilasterzuiltjes.
Boven de rondboogjes een kroonlijst en fries. De benedenlijst van de panelen bestaat ook uit een
kroonlijst en fries. De hoeken van de kuip zijn afgedekt door een groter overhoeks zuiltje. De versieringen
bestaan uit flora- en faunamotieven. In vier van de bovenfriesjes zijn in elk in hoogrelief één
der initialen K.K.K.B.M., I.K.K.M., I.P.S.K.M. of I.I.T. en in een vijfde het jaartal 1657 gesneden.
De betekenis van de afkortingen zijn onbekend. Het zou kunnen, dat zij van de schenkers of de makers
zijn, zoals meubelmakers, schrijnwerkers of beeldsnijders.
Tijdens kerkdiensten ligt op de kansel een bijbel uitgegeven door Nicolaas Goetzee te Gorinchem
met het jaartal MDCCXLVIII (1748). De bijbel is voorzien van prenten van kopergravures van J. Punt
(“J. Punt, sculpit 1748”). Voorts een tweeling- of alliantiewapenschild van de Prins van
Oranje en Nassau en de Prinses van Oranje en Nassau vervaardigd door J. Schleij. Daarbij toegevoegd op
beiden een lofdicht van Gerard le Maire. Landkaarten verluchtigen bijbelse geschiedenissen.
Een tweede, te gebruiken tijdens de dienst, is van 1863 en een uitgave van de Nederlandsche Bijbel
Compagnie naar de vertaling van 28 januari 1851.
De preekstoel.
Het orgel is in 1871 gebouwd door Lodewijk Sjoerds Ypma. De orgelkast waarschijnlijk door de bekende Hoornse architekt A.C. Bleijs (o.a. Cyriacuskerk Hoorn en St. Nikolaaskerk A'dam). Tijdens de bouw is het orgel uitgevoerd met één klavier en het huidige hoofdwerk van 10 stemmen. Hoewel er bij de bouw in de orgelkast ook ruimte was uitgespaard voor een tweede klavier met bovenwerk, is het waarschijnlijk -wellicht door geldgebrek- enige jaren nadien pas toegevoegd. In 1978 is het orgel gereviseerd door de orgelbouwers Flentrop te Zaandam.
Het orgelfront.
Vormgeving en versieringen van het front tonen neo-renaissance kenmerken. De hoofdvorm van het front wordt gevormd door drie vooruitspringende ronde pijpopstellingen, van elkaar gescheiden door twee vlakke pijpopstellingen. Bovenop de linker en rechter pijpopstelling is een sieramphoor geplaatst en op de middenpartij een harp met tros. Aan beide zijden wordt het front ondersteund door ingezwenkte vleugelstukken met ingesneden gestileerde voluutkrullen. Op de voet van de vleugelstukken en onder aan de drie vooruitspringende ronde pijppartijen zijn grote, kroonachtige gesneden ornamenten aangebracht ook voorzien van gestileerde voluutkrullen.
Ornament op orgelfront.
De vormgeving en sierelementen komen veel overeen met de ongeveer in dezelfde periode gebouwde orgels
van Ypma van de hervormde kerken o.a. in Dirkshorn en Oudorp.
Achter het orgel staat nog steeds de niet meer in gebruikzijnde handmatig bediende luchtbalg,
als luchtvoorziening voor het orgel opgesteld.
De niet meer in gebruik zijnde handmatig bediende wind- of luchtpomp.
Aan twee trekbalken hangen elk twee kroonluchters als hoofdverlichting. Het zijn (in verf)
gebronsd ijzeren luchters met op het einde van de vijf kransarmen een (nu elektrisch) verlichtingsarmatuur.
In het midden in het verlengde van de pendel komen de kransarmen samen in een groot houten eikelvormig
ornament. Deze ornamenten zijn sinds 1976 de vervangers van de bronzen exemplaren, die in ±1970
werden ontvreemd. De uiteinden van de armen zijn met sierkettingen verbonden met de pendelstaaf. Armen,
kettingen en pendelstaaf zijn versierd met loofmotiefjes.
Tijdens de aanpassing van de kerkruimte van 1976 zijn de graven in de kerk geruimd. De restanten
van de zerken, bestaande uit Belgische hardsteen, werden toen verzaagd tot ordinaire delen van ±60
x 60cm en herlegd als vloertegels of -platen.
Van de meeste zijn de teksten niet meer leesbaar geworden door slijtage of onvolledig door de verzaging.
Niettemin is een aantal stenen gekenmerkt door namen, jaartallen en/of familietekens van in de kerk
begraven personen.
Stenen met de oudste jaartallen zijn die van 1621 met de naam Derck Claes Tee, en die van 1641 met de naam Jan Jansz., zijn familie- of huismerk en de jaartallen 1635 en 1654. Enige stenen met een volledige(re) tekst zijn: “Hier leijt Begraven [onleesb.] is gerust den 3 September Anno 1719 en haar man [onleesb.] Koomen [?] in sij leven Burgemeester van Westerblokker is gerust den 7 Februari Anno 1734”. Gezien het sterftejaar op de volgende steen kan aangenomen worden, dat die zijn opvolger betrof: “Burgemeester Klaas Pietersz. Gons Burgemeester te Westerblokker 10-12-1746. oud 63 Jaren. 7 M. 8 D.” Enige andere merktekens, die men nog op de aanwezige zerkdelen kan vinden, zijn weergegeven op onderstaand schetsje. Voor vermelding van overige zerken zie “Kerkhof/tuin”.
Enige huis- of familietekens.
In de vloer links van de preekstoel ligt een deksel van een sarcofaag, een lijkkist uitgehouwen uit één stuk steen, daterende uit de Romaanse bouwperiode. Het deksel, 191 x 76/71cm, bestaat uit rode Weser- of rode Bremerzandsteen. Ernaast ligt van dezelfde steensoort een deel van een deksel van 104 x 88/83cm. Beide sarcofaagdelen zijn tijdens grondwerkzaamheden, deeluitmakende van de van de restauratie van 1974/76 tevoorschijn gekomen. De figuratie op het hele deksel is nog gedeeltelijk te onderscheiden.
Sarcofaagdeksel van rode weserzandsteen met figuratie.
De opmeting van de steen.
Het andere deel toont nauwelijks meer sporen. Indien deze stenen van sarcofagen afkomstig zijn, die
inderdaad ooit in deze kerk bijgezet geweest zijn, dan is dat niet alleen interessant wegens een
aanwijzing van het reeds bestaan van een kerkgebouw in de tijdsperiode van de toepassing van de steensoort,
maar ook zijnde als oudste stukje zichtbare geschiedenis van de kerk. Aangezien dat in feite ook geldt
voor meer Westfriese kerken is het interessant wat verder op het gebruik van deze steensoort in deze
contreien in te gaan.
Tijdens de Romaanse bouwperiode, 11e, 12e en 1e helft 13e eeuw, zijn de rode Weser- of Bremerzandsteen
en later in die periode ook de lichtere, bontkleurige Bentheimerzandsteen, een veel gebruikte
natuursteen in oostelijk en noordelijk Nederland geweest. Bentheimer zandsteen is afkomstig uit de nog
bestaande groeven tussen Bentheim en Gildehaus in Duitsland, juist over de grens bij Enschede. De steen
werd over de Overijsselse Vecht, via Zwolle, Kampen en de Zuiderzee naar Holland vervoerd. Wegens de
grotere afstand en de daardoor hogere vervoerskosten vanaf de groeven vond de toepassing van zandsteen
in het westen echter in mindere mate plaats dan in de oostelijke delen van het land. De crème-gelige
Bentheimerzandsten steen heeft in de 15e eeuw langzamerhand de toepassing van zijn rode broer overgenomen.
Deze soort had veel bredere toepasingsmogelijkheden, ook als bouwsteen. Tot het beruchte zandsteen
besluit van 1952 werd de steen hier nog toegepast. De Bentheimerzandsteen had echter veel bredere
toepassingsmogelijkheden.
In Noord-Holland treft men deze natuursteen opvallend veel aan in zuid-oostelijk Westfriesland in kerken,
toegepast als lateien, vensters, afzaten van steunberen, bogen, boogtrommels, leklijsten en altaarstenen.
Maar dus ook werd uit deze steensoorten de sarcofagen gehouwen.
Enige kerken in de buurt waarin deze steensoort is verwerkt zijn bijvoorbeeld de Oude- of St. Martinuskerk
(“Dorpskerk”) te Zwaag met o.a. lateien en de van toten voorziene hoeken ervan, die de
nissen dekken in de tweede geleding van de toren. Ook in de tweede geleding van de toren van Oosterblokker
ziet men zulke toten in de dekking van de nissen en de galmgaten. In de zuidwand van het interieur van
deze kerk bevindt zich van deze steensoort een dubbele piscina (liturgisch reinigingsbekken) en in de
noordwand een nis als relikwiekastje met een driepas-tracering met daarboven een vaag reliëf van
waarschijnlijk een voorstelling van Maria-en-Kind. Verder in de dwarsbeuken(transepten) van de kerk
van Schellinkhout, Oosterblokker en de Noorderkerk van Hoorn. Maar eveneens op de verspringing van de
tweede geleding van de toren van de Westerblokkerse kerk. De toegang van de kerk van Oosterblokker is
omlijst met posten van rode zandsteen. Ook de toegangspartij van de toren van de Westerblokkerse kerk
bevat de zandsteen en wel als middendorpel of -kalf tussen deur en venster.
Niet alleen Westerblokker getuigt van sarcofagen. Ook de St. Pancratiuskerk van Oosterblokker doet dit,
maar met een groter aantal grafdeksels van sarcofagen. Zij zijn in 2000 uitvoerig
geïnventariseerd en opgemeten door de onderzoeker J. Heinsbroek te Vlaardingen. Een aantal ervan
zijn ook beschreven in het boekje “Dekselse Graven” van Christina Waslander. De structuur
van de in hoog-reliëf uitgevoerde geometrische versieringen blijken overeen te komen met die van
het Westerblokkerse, hele grafkistdeksel en het deel van het andere deksel. Dit gegeven zou
erop kunnen duiden, dat we met steenhouwers uit hetzelfde gebied te maken hebben en dezelfde periode
van vervaardiging. De ouderdom van de deksels draagt ook bij aan de opvatting, dat er voor de voorgaande
kerk van de huidige kerk ook al een kerk moet zijn geweest. De afbeeldingen die bekend zijn van de kerk
voor de huidige kerk tonen duidelijk de kenmerken van een midden of laat gotische bouwstijl van een
kleine (dorps-)kerk. Het is de tijd van de tweede helft van de 16e eeuw.
In de 12e eeuw werd nog in oostelijk West-Friesland volgens de romaanse traditie gebouwd, hetzij in
hout, hetzij in steen. Restanten van houtbouw uit die periode, zeker boven maaiveld, zijn niet meer te
vinden. Hier en daar zijn nog enige onderdelen van tufsteen uit die periode te vinden, zoals in het
koor van de Zwaagerkerk en dan nog als herbruik te zien (toen ook al, steen was toen een luxe-bouwmateriaal).
Sporen van deze steen, al zijn deze in de vorm van brokstukken of puin, zijn op het terrein van de
westerblokkerse kerk niet aangetroffen. Concluderende zou dus de oudste voorgaande kerk, als daar sprake
van zou zijn, een houten moeten zijn geweest.
Mogelijk door te veel ruimte-inname van de stenen grafkisten, die dikwijls in kerken zonder krocht
(crypte) vrij op de kerkvloer, vaak in de koorruimte, opgesteld waren, stapte men langzamerhand van
deze bijzettingsvorm af. Verondersteld wordt, dat de grafkisten nadien gebruikt werden voor bouwkundige
onderdelen, zoals die reeds genoemd zijn. Het dan ook niet verwonderlijk, dat zerken die eeuwenlang
gebruikt zijn als vloerdelen grote sporen van slijtage tonen, zoals die hier in de kerk.
Een derde zandstenen vloerdeel in Westerblokker is een grote Bentheimer zandstenen grafsteen van 190
x 84cm. Deze toont slechts de tekens D en S gescheiden door een stervormig merk of teken.
De steen met teken “D * S”.