Verschenen in „De Nederlandsche Leeuw”, Maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, LVIIe jaargang, afl. no. 11, November 1939.
Joost Jan Thaems
Het familie-archief „Merens” bevat onder verschillende aanteekeningen over Joost Jan
Thaems (generatie I der stamreeks in Ned. Patr. 1915) er eenige over zijn sterken hang tot de nieuwe
leer. Dit heeft zelfs gemaakt, dat hij na zijn overlijden in de lente van 1559 „also hij het
pape-sacrament niet had willen ontfangen geen eerlijcke begrafenisse (heeft) mogen hebben; den is nog
met gelt te weeg gebregt, dat hij naer de meldinge bij nagt in de Vrouwenkerk wierde begraven.”
C. A. Abbing in zijn „Geschiedenis der Stad Hoorn” deel I blz. 34, maakt onder bijna
dezelfde bewoordingen hiervan melding, terwijl Ds. J. A. Snellebrand in zijn „Geschiedenis der
Kerkhervorming te Hoorn” op blz. 39 Abbing weer copieert. Nu zegt Snellebrand wel, dat hij voor
zijn werk verschillende stukken in het toenmalige stadsarchief te Hoorn heeft geraadpleegd, doch geeft,
jammer genoeg, niet aan welke stukken dit zijn geweest. Volgens mij heeft hij de z.g. „Poortersrollen”
niet doorgewerkt; ware zulks wel het geval geweest, dan zou hij in deze stukken, welke thans onder
berusting van het Rijksarchief voor de Provincie Noord-Holland te Haarlem zijn, de vonnissen gevonden
hebben die deze familie-aanteekeningen ten volle boekstaven.
Keizer Karel de Vijfde vaardigde het eerste placaat tegen de ketters te Worms uit op 8 Mei 1521; het
is bekend, dat de plaatsen in West-Friesland mild werden uitgevoerd en nu heeft het mij getroffen, dat
het eerste vonnis, hetwelk ik in de „Poortersrollen” tegen kwam, juist tegen Joost werd
uitgesproken. Hij moet wel een hunner voormannen zijn geweest; het vonnis luidt als volgt:
UIT OUDE ARCHIEVEN
No. 4174.
Poortersrolle van Hoorn. Rijksarchief voor de Provincie N.-H.
Boetenpotje van Schepenen.
Op huyden hebben schepen(en) eendrachtelijek en geaccordeert, dat zoe wie van henluyden des soemers
en de winters voir die laeste slach van de clocke telcken rechtdage in de schepen(en) camer nyet ende
es, sal verbeuren een stuuver ende zoe wie absenteert, zoe lange dattet recht verleyt. es, sal verbeuren
drie stuuvers, ende de v(oirseghde) boeten te verteeren ofte anders daermede te doen alst collegie
goet duncken sal.
Actum den XIIIden Aprillis 1580.
No. 4177.
7 Oct. 1583. Die gemeene eygenaers van de woudlanden ofte opgangen, gelegen in 't Westereynde van Swaecg,
contra die Burgem(eeste)rs en de vredemaekers van Swaech conc1ud(eeren), dat sy sullen werden gecond(emneer)t
op te doen werpen vuyte gemeene beurse die vaert van Enchuysen beginnen(de) van 't c1eyne balcken(d)
ende streek ende tot aen die steenen brugge, gelijck sy ged(aechden)s gedaan hebben beginnen(de) van
't wintaes tot aen 't v(oorseg)te balcken(d). Cum expensis.
Claes voor den ged(aechden)s seyt noyt gebruyckelijck geweest te zijn 't selve vuyte gemeene beurse
te doen, alsoe die p(enningen) van de gemeene beurse altijt geweest ende gehouden ofte geemployeert
zijn geweest tot die diepinge van de Oostervaert, streckende overlanx die Wijsendt; c(oncludeer)t tot
absolutie van den eysch.
Ellert voor den eyschers es tevreden die Westvaert te diepen, mits dat d'Oosterwouden zullen contribueeren
een derdepaert tot die diepinge van de Oostervaert.
Die gedaechdens reserveeren hen tot discretie van (de) schepen(en).
Schepen(en) partijen gehoort doen(de) recht absolveren den gedaechdens van den eysch op hen gedaen,
mits dat d'eygenaers van de Oosterwoude betalen zullen een derdepaert van de gedaen(e) diepinge van de
Oostervaert, volgende der voirs(eghde) eyschers present(stie).
Amsterdam. September 1940.
A. MERENS.