Onder redactie van J.M. Baltus, W.A. Braasem, W.F.M. Brieffies, A. de Graaf, K. Hazelzet,
J.P.H. van der Knaap, D.C. van der Maarel, V.J. Nobel, H.W. Saaltink en R.J. Spruit.
Tekst: J.M. Baltus.
Volgens de kroniekschrijver Theodorus Velius was het de komst van drie broers uit Hamburg in het
jaar 1316, die Hoorns ontwikkeling als handelsstad inluidde. Hoorn was toen niet meer dan een kleine
nederzetting in het laaggelegen moerasland achter de Westfriese zeedijk. Maar het plaatsje was bijzonder
gunstig gelegen: bij een sluis in de dijk, waar het riviertje de Gouw uitmondde in de Zuiderzee. Op de
achter de sluis gelegen Rode Steen kwamen bovendien enkele landwegen uit. De bewoners van de vruchtbare
streek rondom Hoorn konden dus zowel over water als over land hun produkten naar een centraal punt
brengen. Vandaar werden ze met zeeschepen verder vervoerd.
Volgens Velius waren de Hamburgse broers ‘brouwers van haer neeringhe die daer veel met haer
Bieren quamen handelen’. Zij besloten zich in Hoorn te vestigen en lieten ieder een huis bouwen
aan de Rode Steen en richtten dat als herberg in.
Want in een plaats waar zoveel toeloop van volk was, zouden ze heel wat bier kunnen slijten.
De Hamburgse broers waren niet de eerste ‘vreemdelingen’ die Hoorn aandeden. Al in de
dertiende eeuw begonnen Noordduitse en Deense kooplieden handel te drijven op het welvarende Vlaanderen.
Hoorn, met zijn natuurlijke haven aan de Zuiderzee kon zich daardoor ontwikkelen tot een marktcentrum
voor de doorvoerhandel. De dorpelingen uit de omgeving brachten er hun agrarische produkten op de markt
en buitenlandse kooplieden voerden hun handelswaren aan. Het grote plein bij de sluis was uitstekend
geschikt als trefpunt voor de handelaren. Daar kwamen dan ook de belangrijkste gebouwen te staan: het
Proostenhuis voor de vertegenwoordiger van de bisschop, het oudste stadhuis, de Waag en enkele stenen
huizen temidden van de hoofdzakelijk houten bebouwing die zo kenmerkend is voor de middeleeuwen.
Omdat de handel toenam, werd in 1341 buiten de oude zeedijk een nieuwe haven gegraven, want de oudste
haven was te ondiep voor grote zeeschepen. De nieuwe haven kreeg als naam de Nieuwendam.
Een gravure uit de Chronyk van Feyken Rijp met de kaasmarkt op de Rode Steen in de 17de eeuw. Het
stadsbestuur hield van oudsher streng toezicht op de handel in kaas. De dragers waren ambtenaren in
dienst van de stad en behoorden dus niet tot een gilde. Na 1602 vloeiden ook de inkomsten van de Waag
in de stadskas. Daaruit werd de bouw bekostigd van het nieuwe, representatieve Waaggebouw
(RAH).