De varkensmarkt bij de houten loods op de Noorderveemarkt. Voor de Tweede Wereldoorlog
kochten tuinders vaak een varken, dat met groenteafval werd vetgemest en daarna voor eigen gebruik werd
geslacht. De slagers in de stad waren vaste klanten op de veemarkt (Coll. W.F.H. Robat).
De V.O.C. heeft grote invloed gehad op het dagelijkse leven in de stad. Een deel van de mannelijke
beroepsbevolking werkte als varensgezel bij de Compagnie en verdiende daarmee een karige boterham. Elk
jaar voeren enkele schepen vanuit Hoorn naar de Oost, in de hoop terug te keren met een rijke lading.
Zo'n koopvaarder had een bemanning van 100 tot 300 opvarenden. Van hen keerde slechts een derde deel
terug. De overigen stierven ten gevolge van schipbreuk of ziekten. De Compagnie had dus altijd behoefte
aan manschappen. De meesten werden geronseld in herbergen, want niemand ging voor zijn plezier het
zeegat uit. Een welkome aanvulling waren de weesjongens die door het Weeshuis werden geleverd. Zij
moesten al op jeugdige leeftijd de kost zien te verdienen en werden aangemoedigd dienst te nemen bij
de Compagnie. Niet voor niets waren de bewindhebbers van de Hoornse kamer van de V.O.C. vaak ook regent
van het Weeshuis.
Een boer in Opmeer deed omstreeks 1850 een goede koop aan dit varken. Op dit schilderijtje,
dat als reclame is te beschouwen, staat te lezen: ‘Beschouw dit zeldzaam dier dat hier is afgebeeld.
Waarvan ik in zeven maal 119 jongen heb geteeld’
(WFM).
Vanuit Hoorn werd ook op West-Indië gevaren. Al in 1599 had Hoorn als eerste Hollandse stad enkele
schepen naar de Westindische eilanden uitgereed om er zout te halen. Twee jaar later waren het er al
vijftig. In de in 1621 opgerichte West-Indische Compagnie had Hoorn een groter aandeel dan welke andere
Westfriese stad ook. Toch heeft de W.I.C. voor de economische ontwikkeling van Hoorn maar weinig betekend.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw begon het verval van Hoorn als handelsstad zich af te tekenen.
De Eerste Engelse oorlog van 1652 bracht handel en scheepvaart aanzienlijke klappen toe, waarvan Hoorn
zich niet heeft kunnen herstellen. Weliswaar keerde in 1719 nog een vloot uit Indië terug, die
een reeks van teleurstellende tochten goedmaakte, maar de betekenis van Hoorn als havenstad werd steeds
geringer.
Een os die in 1806 niet minder dan 1014 pond vlees en 127 pond vet opbracht.
Al in de 14de eeuw werd in Hoorn een ossenmarkt gehouden, waarvoor de dieren tot helemaal uit Denemarken
werden aangevoerd. Dat gebeurde in het voorjaar, zodat de magere beesten zich nog de hele zomer op de
Westfriese weiden rond konden eten
(WFM).