Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn in de Middeleeuwen

Vierde hoofdstuk: Verval (± 1477 - ± 1494)

Pagina 73

Toen de vrees voor een strenge bestraffing door de landsregeering verdwenen was. begonnen de burgers, wien door de gewelddadige invoering van de accijnzen leed of schade was berokkend, de hoofden bij elkaar te steken om zich op de regenten te wreken. Enkele andere, die bijzondere grieven hadden, omdat ze uit openbare ambten waren geweerd of van de „stadsprofijte” 1 uitgesloten, voegden zich bij hen en de families en vrienden der verbannen wevers en vollers hoopten op een gelegenheid de gehate magistraat van haar macht te berooven.

Het is aannemelijk dat in deze jaren het bestuur van Hoorn vnl. bestond uit kooplieden-reeders, waarvan sommigen nog veeteelt beoefenden, steunende op en gesteund door de krachtige Bourgondische regeering en Kabeljauwschgezind.

Hun poging door het heffen van accijns op bier het brouwersbedrijf te beschermen had niet alleen ten doel de stadsinkomsten te vermeerderen, maar doet ook relaties met de brouwers vermoeden, 2 terwijl uit de gewilligheid, waarmede de hoofden van de schutterij en de gildemeesters zich lieten overreden bij de rebellie van 1470, de conclusie kan getrokken worden, dat de belangen der drapeniers en leiders van enkele andere bedrijven bij de stedelijke regeering in goede handen waren.

Tegenover dezen „rijkdom der stede” stonden dan de kleine burgers, de loonarbeiders en misschien enkele grondbezitters, die de partij van de Hoekschen vertegenwoordigden. Het proces van regeeringswijziging, dat omstreeks 1440 in Amsterdam al was afgeloopen, (zie blz. 38), voltrok zich dan in de tweede Noordhollandsche handelsstad een vijf en twintig jaren later.

Na den Zoen van Delft in 1428 hadden de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten het karakter aangenomen van twisten tusschen de burgers van eenzelfde stad, waar iedere partij een aanzienlijke familie als haar hoofd erkende. De Bourgondische vorsten, die de „coopmanscappe” als de voornaamste nering van deze landen beschouwden, beschermden den koopliedenstand en voerden vaak een buitenlandsche politiek, die vooral ten doel had dit bestaansmiddel tot een zoo groot mogelijke welvaart te brengen. Allen die nu van deze Bourgondische politiek afkeerig waren en vooral de centraliseerende maatregelen afkeurden, sloten zich aaneen tot de partij der Hoekschen, die men dus tevens kan beschouwen als de verdedigers der stedelijke autonomie. 3

1 Velius-Centen, p. 102.
2 Velius-Centen, p. 86.
3 P. J. Blok, Een Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappij, p. 103.