Geboren: 4 april 1648 in Hoorn.
Overleden: 14 mei 1721 in Hoorn.
Zoon van: Adriaan van Bredehoff en Elisabeth Wybo.
Getrouwd met:
(1) Johanna Hamel op 7 juni 1671 in Utrecht, geboren op 17 september 1645 in Recife (Brazilië), overleden in Den Haag op 11 februari 1681.
(2) Cecilia de Jonge van Ellemeet op 14 juli 1682 in Klaaswaal, geboren 25 januari 1648 in Brielle, overleden op 14 augustus 1686 in Hoorn.
(3) Machteld van der Graaff op 31 januari 1690 in Delft, geboren op 30 juni 1649, overleden op 25 oktober 1721 in Hoorn
Kinderen: Adriaan (1672-1733), Elizabeth (1674-1748), Joan (1675-1720), Jacobus Josias (1677-1748), Gerard (1679-1681).
Opleiding:
- Rechten in Leiden, 1666-1668.
Functies:
- Lid van de vroedschap van Hoorn van 1672-1721
- Burgemeester van Hoorn, 1673, 1675, 1677-78, 1685, 1715, 1717-18.
- Hoogschout van Hoorn, 1675-1698.
- Ontvanger der belastingen, 1672-1676.
- Bewindhebber V.O.C., 1677-1721.
- Lid Generaliteitsrekenkamer, 1677-78, 1694-96.
- Lid Staten-Generaal, 1679-81, 1688-90,1697-99.
- Lid van de Raad van State, 1682-84, 1691-93.
- Gecommitteerde Raad, 1686-87, 1700-01.
- Kerkmeester, 1702-1714,1716-17, 1719-21.
- Heer van Pijlsweert, 1682-1721.
- Vrijheer van de heerlijkheid Oosthuizen, Etersheim, Hobrede, Verloreneinde en een deel van Schardam, 1686-1721.
Onderscheiding:
- Ridder in de Orde der Nederlandse Leeuw, 1891
François van Bredehoff groeide op in een welgestelde Hoornse regentenfamilie. Zijn vader Adriaan van Bredehoff, een trouw volgeling van de Prins van Oranje, heeft als hoogschout veel voor de stad betekend. Het was aan diens ijver te danken, dat de dijken ten westen van de stad de grote watervloed van december 1665 konden weerstaan. En in 1672 bij de plundering van het huis van Reinier Langewagen, een van de regenten die betrokken was bij een ernstig corruptieschandaal, kon hij voorkomen dat het stadhuis door de woedende menigte werd belaagd.
In het rampjaar 1672 bedreigden de legers van Frankrijk, Engeland en de bisschoppen van Münster en Keulen de Republiek. Het bewind van Johan de Witt wankelde. De jonge prins Willem lll stond klaar om als stadhouder te worden aangesteld en de roep om Oranje werd steeds luider. Na de gewelddadige dood van Johan de Witt stond niets hem meer in de weg. Overal in het land zette hij door middel van een wetsverzetting zijn vertrouwelingen in de stadsbesturen. Voor François van Bredehoff, die net als zijn vader een goede band had met de Oranjes, lag een glansrijke carrière in het verschiet. Op last van de stadhouder werd hij in 1672 in de Hoornse vroedschap opgenomen en toen zijn vader Adriaan overleed, werd hij op voordracht van de burgemeesters en de vroedschap tot schout benoemd met de bijzondere bepaling, dat hij daarnaast alle andere ambten mocht bekleden. Hij vervulde die functie vijfmaal en werd acht keer tot burgemeester benoemd. Hij was bewindvoerder van de VOC en werd in 1678 afgevaardigde in de Generaliteits-Rekenkamer. Hij vertegenwoordigde Hoorn in de Staten-Generaal, de Raad van State en in de Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier. François had in een kort tijdsbestek zoveel belangrijke functies in Hoorn verzameld, dat een van zijn rivalen Allard Merens hem spottend ‘ons jegenwoordige paus’ noemde. In 1678 zonden de Staten-Generaal hem op diplomatieke missie naar de keurvorst van Brandenburg, een van de belangrijkste vrienden van de Republiek tijdens de opnieuw opgelaaide oorlog met Frankrijk.
Eenmaal aan de macht maakte François van Bredehoff zich niet erg populair in de stad. Hij verzamelde een groep vertrouwelingen rond zich met een twijfelachtige reputatie. Tot afschuw van velen benoemde hij ene Pieter van der Graaff, een van de medeplichtigen aan de aanslag op Johan de Witt, tot lid van de vroedschap. Tot in de Amsterdamse vroedschap sprak men schande over deze aanstelling. De factie van Van Bredehoff was dermate dominant dat zijn tegenstanders, zoals Jacob van Foreest en Allard Merens, deze benoeming niet konden voorkomen. Een nieuw schandaal volgde met de aanstelling van de plaatsvervangende schout, zijn zwager Jan Verschuur. Deze gedroeg zich onbeholpen en grof. Hij liet een verdachte ruim vier maanden zonder vorm van proces vastzitten. Na een langlopend proces tot in de Hoge Raad werd de schout in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. Van Bredehoff weigerde, maar toen de deurwaarder dreigde zijn eigendommen te koop te zetten, koos hij eieren voor zijn geld. Naast Verschuur poogde François Van Bredehoff nog een van zijn trawanten aangesteld te krijgen als lid van de vroedschap. Toen dit door tegenwerking van de burgemeesters mislukte, probeerde hij meer invloed op de burgemeestersbenoeming te krijgen. Die berustte bij de boonmannen. Ieder jaar werden er door loting negen van hen aangewezen die de vier burgemeesters van het jaar mochten kiezen. Daarom liet Van Bredehoff de vroedschap 35 nieuwe boonmannen die aan zijn kant stonden, kiezen in de verwachting dat dit tot benoeming van hem welgezinde burgemeesters zou leiden. Ook deze poging mislukte.
De positie van Van Bredehoff steunde in de loop der jaren alleen nog maar op zijn relatie met Willem lll en toen die overleed in 1702 was zijn rol in Hoorn voorlopig uitgespeeld. Toen Allard de Groot als bewindvoerder van de WIC de aanstelling van Adriaan, de zoon van François van Bredehoff, in de weg stond, werd hij met de dood bedreigd. Geen middel werd onbenut gelaten om de belangrijke posities in de stad te veroveren. In 1715 konden zijn rivalen niet voorkomen dat François van Bredehoff als burgmeester terugkwam. Hij bleef dit tot het einde van zijn leven.
François van Bredehoff leefde op grote voet en spiegelde zich graag aan de levensstijl van de adel. Hij kocht tot twee keer toe een heerlijkheid met de daarbij behorende rechten: in 1682 de heerlijkheid Pijlsweerd en in 1686 voor een bedrag van f 20.360 van jonker Pieter van Cats de heerlijkheid Oosthuizen, waar ook de dorpen Hobrede en Etersheim toe behoorden. Door grondaankopen die hij deed in de Wogmeer, in de Beemster en in Zeevang, kon de nieuwbakken heer van Oosthuizen zich meten met de adel. Een ambachtsheerlijkheid was de kleinste bestuurseenheid op het platteland, die te leen werd gegeven door de graven van Holland en later door de Staten van Holland. De ambachtsheer was verantwoordelijk voor de rechtspraak, wetgeving, het heffen van belastingen en bestuur van de heerlijkheid. De rechtspraak ging voornamelijk over minder zware vergrijpen. Als er halszaken in het spel waren, werden de Staten van Holland ingeschakeld. De dagelijkse gang van zaken liet hij meestal over aan een baljuw. De leenheer had recht op allerlei heffingen. Uit een inventaris van inkomsten die François van Bredehoff liet opmaken, bleek dat de inkomsten uit heffingen ongeveer f 700, - per jaar bedroegen. Deze kwamen voort uit belastingen, boetes en rechten, zoals het driftrecht en de jacht- en visrechten, waaronder het recht om op zwanen te jagen. Ieder huisgezin in Oosthuizen en Etersheim was de ambachtsheer ieder schrikkeljaar twee kippen verschuldigd die in mei waren geboren, de ‘schrikkelkip’. Al met al werd de nieuwe ambachtsheer niet direct erg rijk van zijn pasverworven bezittingen. Maar daar was het hem ook niet om te doen. Macht en aanzien daar ging het om. François was geen makkelijk heerschap en liet na de aankoop van de heerlijkheid duidelijk merken, wie vanaf nu de baas was. Zo eiste hij het recht op om de kerkmeester en de predikant te benoemen, een recht dat door zijn adellijke voorgangers was verwaarloosd en was overgelaten aan de kerkenraad. Het geschil dat ontstond, werd voorgelegd aan de Staten van Holland, die na lang overleg besloten tot een compromis.